ECLI:NL:CRVB:2011:BR2766
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering WIA-uitkering en de gevolgen voor appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die in beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de terugvordering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.L. Kuit, betwistte de beslissing van de rechtbank dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. Hij voerde aan dat de terugvordering een groot gat in zijn begroting zou slaan, wat volgens hem onaanvaardbare gevolgen zou hebben.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de omstandigheden die appellant heeft aangevoerd niet leiden tot de conclusie dat de terugvordering tot financieel of sociaal onaanvaardbare gevolgen leidt. De Raad verwijst naar de vaste rechtspraak, waarin is bepaald dat dringende redenen om van terugvordering af te zien alleen kunnen voortvloeien uit de onaanvaardbaarheid van de gevolgen voor de verzekerde. De Raad concludeert dat de argumenten van appellant onvoldoende zijn om de terugvordering te rechtvaardigen.
Uiteindelijk bevestigt de Centrale Raad de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de rechter en de griffier.