ECLI:NL:CRVB:2011:BR2755
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van verdere uitkering van ziekengeld na medische beoordeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om verdere uitkering van ziekengeld te verstrekken, aan de orde is. Appellant, die als ICT-er werkzaam was, viel op 1 juli 2008 uit wegens pijnklachten aan nek, arm en rug. Na beëindiging van zijn dienstverband op 31 december 2008, verzocht hij om een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW).
Op 16 maart 2009 werd appellant door bedrijfsarts N. Wildenborg onderzocht, die hem hersteld achtte met ingang van 23 maart 2009. Het Uwv weigerde echter de verdere uitkering van ziekengeld per die datum. Appellant ging in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond op 15 april 2009, onder verwijzing naar een rapport van bezwaarverzekeringsarts R.M.E. Blanker. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond, omdat er geen aanleiding was om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn stellingen en voegde nieuwe medische gegevens toe, waaronder een MRI-onderzoek dat in april 2011 een hernia vaststelde. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat de nieuwe medische gegevens niet wezenlijk afwijken van de eerdere beoordelingen. De Raad concludeerde dat er geen bewijs was dat appellant op 23 maart 2009 verdergaande beperkingen had dan de artsen hadden aangenomen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding om de proceskosten te vergoeden, zoals vermeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.