ECLI:NL:CRVB:2011:BR2748

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2798 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft appellante, een vrouw die in december 2008 een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) heeft aangevraagd, hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond. De Centrale Raad van Beroep heeft op 13 juli 2011 uitspraak gedaan in deze zaak, waarin het hoger beroep van appellante werd afgewezen. De Raad oordeelde dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht had vastgesteld dat appellante per 30 maart 2009 in staat was om meer dan 65% van haar eerdere loon te verdienen, en dat er geen recht op een WIA-uitkering bestond.

De procedure begon met een besluit van het Uwv op 5 februari 2009, waarin werd meegedeeld dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering. Dit besluit werd later door het Uwv bevestigd in een besluit van 21 augustus 2009, waarin het bezwaar van appellante ongegrond werd verklaard. De rechtbank Roermond heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

In hoger beroep heeft appellante verschillende medische rapportages overgelegd ter ondersteuning van haar standpunt, waaronder rapportages van reumatoloog dr. M.E.C. Jeurissen en klinisch psycholoog drs. C. de Leijer. De Raad heeft deze rapportages in overweging genomen, maar oordeelde dat de rechtbank de gronden van appellante afdoende had besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voldoende zorgvuldig was.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, waarbij de griffier N.S.A. El Hana aanwezig was. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank moest worden bevestigd.

Uitspraak

10/2798 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 8 april 2010, 09/1395 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.J.M. van den Bos-Ackermans, medewerker van ARAG Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek is aan de orde gesteld ter zitting van 1 juni 2011.
Appellante en het Uwv zijn met kennisgeving niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante heeft in december 2008 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
2.1. Na een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 5 februari 2009 aan appellante meegedeeld dat zij geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat zij per 30 maart 2009 in staat wordt geacht om meer dan 65% te verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
2.2. Bij besluit van 21 augustus 2009 heeft het Uwv onder verwijzing naar de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts van 4 augustus 2009 en de bezwaararbeidsdeskundige van 20 augustus 2009, het bezwaar van appellante tegen het besluit van 5 februari 2009 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank is op grond van de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat het door appellante ingediende beroep tegen het besluit van het Uwv van 21 augustus 2009 ongegrond is. Er zijn volgens de rechtbank onvoldoende redenen om de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden.
4. Appellante kan zich niet verenigen met deze uitspraak. Appellante verwijst naar haar gronden van bezwaar en beroep. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante in hoger beroep rapportages van reumatoloog dr. M.E.C. Jeurissen van 15 februari 2011 en van 9 mei 2011 en een rapportage van klinisch psycholoog drs. C. de Leijer van 14 april 2011 overgelegd.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. Ten aanzien van de in hoger beroep herhaalde gronden van appellante is de Raad van oordeel dat de rechtbank deze gronden afdoende heeft besproken en genoegzaam heeft gemotiveerd waarom deze gronden niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en verwijst hiernaar.
5.3. Ten aanzien van de in hoger beroep overgelegde medische rapportages verwijst de Raad naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 24 mei 2011. De bezwaarverzekeringsarts heeft naar het oordeel van de Raad gemotiveerd aangegeven dat deze medische informatie geen aanleiding geeft voor het vaststellen van meer beperkingen op de datum in geding. Uit de informatie van de reumatoloog blijkt dat de reeds eerder vastgestelde en bekende sacroiliitis na hernieuwd MRI-onderzoek nu als symptoom van een HLA-B27 negatieve Morbus Bechterew beschouwd kan worden. Voor het overige komen er volgens de bezwaarverzekeringsarts ten aanzien van de datum in geding geen nieuwe medische relevante gegevens naar voren. Het feit dat er nu een diagnostisch etiket geplakt kan worden op (een gedeelte van) de klachten en bevindingen zoals die in 2009 ook al aan het licht waren gekomen, is volgens de bezwaarverzekeringsarts van belang voor het therapeutische beleid maar verandert niets aan de klinische situatie en de belastbaarheid van appellante bijna twee jaar geleden. Bij de inschatting van die belastbaarheid is destijds ook rekening gehouden met de gewrichtsontsteking zoals die zich toen manifesteerde en onder andere ook door de reumatoloog beschreven werd.
5.4. Ook het resultaat van het neuropsychologisch onderzoek dat is verricht op 24 november 2010 geeft volgens de Raad geen aanleiding voor een ander oordeel. De conclusie van dit onderzoek is subjectieve geheugenstoornissen een en ander samenhangend met zwangerschap en post-partum, maar anamnestisch ook al aanwezig voor zwangerschap. Er is volgens de rapportage sprake van cognitieve problematiek op meerdere domeinen, waarbij geheugenproblemen, met name langere termijn- en werkgeheugen, op de voorgrond staan. De bezwaarverzekeringsarts heeft gemotiveerd aangegeven dat dit onderzoek geen aanleiding geeft te moeten vaststellen dat de beperkingen en belastbaarheid van appellante op de datum in geding verkeerd zijn ingeschat. Een groot deel van de uitlokkende, versterkende en in stand houdende factoren van de genoemde subjectieve cognitieve problematiek is volgens de bezwaarverzekeringsarts pas na de datum in geding ontstaan. Daarnaast verwijst de Raad met betrekking tot de waarde die aan een neuropsychologisch onderzoek kan worden toegekend naar zijn uitspraken van 23 april 2008, LJN BD1914 en van 3 oktober 2008, LJN BF6777.
5.5. De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een voldoende zorgvuldige medische en arbeidskundige grondslag voor het bestreden besluit.
5.6. Uit hetgeen is overwogen in 5.2 tot en met 5.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2011.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) N.S.A. El Hana.
EV