ECLI:NL:CRVB:2011:BR2742
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering kosten van bijstand door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam
In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstands kosten door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Appellant, die in hoger beroep is gegaan, ontving in het verleden voorschotten van bijstand die later onterecht bleken te zijn verstrekt. Het College heeft op basis van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet werk en bijstand (WWB) besloten om de kosten van bijstand over de periode van 1 juli 2006 tot en met 31 juli 2006 terug te vorderen. Dit besluit werd genomen omdat appellant een toeslag van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) had ontvangen, wat leidde tot een terugvordering van € 287,30.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het College ongegrond. Appellant stelde in hoger beroep dat het College van terugvordering had moeten afzien, omdat zijn klantmanager hem had verzekerd dat er geen bedragen van hem teruggevorderd zouden worden. Hij voerde ook aan dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, aangezien hij financieel in de problemen was geraakt door eerdere fouten van het UWV, wat leidde tot de verkoop van zijn woning.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het College bevoegd was om de terugvordering uit te voeren en dat er geen dringende redenen waren die het College zouden verplichten om van deze bevoegdheid af te zien. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de omstandigheden die appellant aanvoerde niet voldoende waren om het beleid van het College te doorbreken. De Raad concludeerde dat er geen onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen waren die een terugvordering onterecht zouden maken. De uitspraak werd gedaan op 19 juli 2011.