[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 april 2009, 08/3097 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 19 juli 2011
Namens appellant heeft mr. H. Beekelaar, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2011. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.S. Kisoentewari, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft op 18 maart 2008 een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Hij heeft daarbij opgegeven te wonen op de [adres 1] te [gemeente] (hierna: uitkeringsadres).
1.2. Bij brief van 25 april 2008 heeft de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) appellant meegedeeld dat is besloten de afhandeling van de aanvraag van 18 maart 2008 op te schorten omdat appellant nog niet alle gevraagde informatie heeft geleverd. Appellant wordt de gelegenheid geboden om de ontbrekende informatie uiterlijk 8 mei 2008 alsnog te leveren. Daarbij gaat het onder meer om een kopie van afschrift met volgnummer 7 van de rekening van appellant bij de ABN-Amrobank. Appellant heeft de kopie van dit bankafschrift niet uiterlijk 8 mei 2008 ingeleverd.
1.3. Bij brief van 19 mei 2008 heeft DWI appellant in verband met de aanvraag om bijstand opgeroepen voor een gesprek op 20 mei 2008 om 13.00 uur en hem verzocht - voor zover hier van belang - bankafschriften van de laatste maand van al zijn bankrekeningen mee te nemen. In deze door twee handhavingspecialisten geparafeerde brief is vermeld dat deze op 19 mei 2008 om 13.00 uur persoonlijk is bezorgd op het uitkeringsadres. Appellant is op 20 mei 2008 zonder bericht van verhindering niet op het gesprek verschenen.
1.4. Bij brief van 20 mei 2008 heeft DWI appellant meegedeeld dat is besloten de afhandeling op te schorten omdat hij zonder bericht niet is verschenen op de oproep voor het gesprek op 20 mei 2008. Appellant is opnieuw opgeroepen voor een gesprek nu op 23 mei 2008 om 13.00 uur wederom met het verzoek - voor zover hier van belang - om bankafschriften van de laatste maand van al zijn rekeningen mee te nemen. In deze door twee handhavingspecialisten geparafeerde brief is vermeld dat deze op 20 mei 2008 om 14.30 uur persoonlijk is bezorgd op het uitkeringsadres. Appellant heeft op 23 mei 2008 telefonisch contact opgenomen met DWI en doorgegeven dat hij verhinderd is op gesprek te komen omdat hij die dag moest werken in verband met een sollicitatie bij een koeriersbedrijf.
1.5. Bij brief van 23 mei 2008 heeft DWI appellant meegedeeld dat is besloten de afhandeling van de aanvraag op te schorten omdat hij niet verschenen is op de oproep voor het gesprek op 23 mei 2008. Appellant is opgeroepen voor een gesprek op 27 mei 2008 en hem is verzocht - voor zover hier van belang - de bankafschriften mee te nemen van al zijn rekeningen voor zover hij deze nog niet bij DWI heeft ingeleverd. In de door twee handhavingspecialisten geparafeerde brief is vermeld dat deze op 23 mei 2008 om 13.30 uur persoonlijk is bezorgd op het uitkeringsadres. Appellant is op 27 mei 2008 zonder bericht van verhindering niet op het gesprek verschenen.
1.6. Bij besluit van 29 mei 2008, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 juni 2008, heeft het College de aanvraag om bijstand afgewezen. Aan de besluitvorming ligt de overweging ten grondslag dat appellant, door op 20 en 27 mei 2008 zonder bericht van verhindering niet op gesprek te verschijnen en evenmin de gevraagde informatie te verstrekken, de ingevolge artikel 17, eerste en tweede lid, van de WWB op hem rustende inlichtingen- en medewerkingsverplichting heeft geschonden en dat als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of hij recht heeft op bijstand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 26 juni 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Appellant heeft aangevoerd zich niet te kunnen verenigen met de werkwijze van het College om de brieven waarbij appellant wordt opgeroepen voor een gesprek door een handhavingspecialist persoonlijk te laten bezorgen. Door deze werkwijze kan appellant op geen enkele wijze nagaan of de uitnodigingen op de in die brieven genoemde data en tijdstippen daadwerkelijk zijn bezorgd en of de door het College geboden termijnen derhalve wel redelijk waren. Appellant merkt in dat verband op dat de handhavingspecialisten in tegenstelling tot sociaal rechercheurs niet op ambtseed verklaren over hun verrichtingen en waarnemingen. Naar aanleiding van deze beroepsgrond overweegt de Raad dat hij geen reden ziet te twijfelen aan de mededeling van de handhavingspecialist in het tot de gedingstukken behorende en door hem naar waarheid opgemaakt en ondertekend rapport van bevindingen van 27 mei 2008 dat hij de oproepen voor de gesprekken op 20 mei 2008, 23 mei 2008 en 27 mei 2008 respectievelijk op 19 mei 2008 om 13.00 uur, 20 mei 2008 omstreeks 14.30 uur en 23 mei 2008 omstreeks 13.30 uur persoonlijk in de brievenbus van het door appellant opgegeven uitkeringsadres heeft gedeponeerd. Die mededeling komt overeen met hetgeen ter zake staat vermeld op de kopie van de uitnodigingen in het dossier.
4.2. Appellant heeft verder aangevoerd dat het College bij de brieven van 20 mei 2008 en 23 mei 2008 de termijn voor het geven van een besluit op de aanvraag om bijstand niet had mogen opschorten omdat ten tijde van die opschortingen de beslistermijn al was verstreken. De Raad volgt appellant hierin niet. Op grond van artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) diende het College binnen een redelijke termijn, uiterlijk binnen acht weken na de ontvangst van de aanvraag op 18 maart 2008, een besluit op die aanvraag te nemen. In aanmerking genomen dat bij besluit van 25 april 2008 de afhandeling van de aanvraag met toepassing van artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb werd opgeschort en deze opschorting tot en met 8 mei 2008 heeft geduurd, was op 20 mei 2008 en 23 mei 2008 de beslistermijn nog niet verstreken.
4.3. Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat de door DWI aan hem gevraagde informatie niet noodzakelijk was voor de vaststelling van het recht op bijstand en derhalve niet kon leiden tot afwijzing van zijn aanvraag en dat dit ook geldt voor het verzoek van DWI om inzage van de bankafschriften van de laatste maand. Deze beroepsgrond treft geen doel. DWI heeft aan appellant bij de brieven van 19 mei 2008 en 20 mei 2008 gevraagd om op het gesprek waarvoor hij werd opgeroepen, de bankafschriften van de laatste maand van al zijn rekeningen mee te nemen. Bij brief van 23 mei 2008 heeft DWI appellant gevraagd om op het gesprek waarvoor hij werd opgeroepen, bankafschriften mee te nemen van al zijn rekeningen voor zover hij deze nog niet bij DWI heeft ingeleverd. Naar vaste rechtspraak van de Raad is een bestuursorgaan in het kader van een onderzoek naar het recht op bijstand in beginsel gerechtigd inzage te verlangen in de giro- en bankafschriften over de laatste drie maanden en is inzage in die afschriften noodzakelijk om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Appellant heeft zijn stelling dat DWI in zijn geval in afwijking van het hiervoor genoemde uitgangspunt geen inzage mocht verlangen in de bankafschriften van de laatste maand van al zijn rekeningen en dat inzage door DWI in die afschriften niet noodzakelijk was voor de vaststelling van het recht op bijstand niet onderbouwd. Appellant heeft door zonder bericht van verhindering niet te verschijnen op de gesprekken van 20 en 27 mei 2008 en evenmin de gevraagde informatie te verstrekken, de ingevolge artikel 17, eerste en tweede lid, van de WWB op hem rustende inlichtingen- en medewerkingsplicht geschonden. Als gevolg van die schending kan niet worden vastgesteld of appellant gedurende de hier te beoordelen periode, die loopt van 18 maart 2008 tot en met 29 mei 2008 recht heeft op bijstand. Het College heeft de aanvraag om bijstand van appellant dan ook terecht afgewezen.
4.4. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen treft het hoger beroep geen doel en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2011.