[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 3 april 2009, 08/4498 (hierna: aangevallen uitspraak)
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen (hierna: College)
Datum uitspraak: 19 juli 2011
Namens appellante heeft mr. E.C. Cerezo-Weijsenfeld, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2011. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Cerezo-Weijsenfeld. Voor het College is, zoals tevoren bericht, niemand verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontving vanaf 1983 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Zij heeft tot 12 oktober 2007 gedurende elf maanden twintig uur per week gewerkt.
1.2. In oktober 2007 en op 6 februari 2008 heeft de klantmanager van appellante met haar gesproken over het zoeken naar ander werk. Bij besluit van 15 februari 2008 is appellante meegedeeld dat zij voor ondersteuning bij het verwerven van een baan is aangemeld voor een traject bij het re-integratiebedrijf Agros.
1.3. Voorts heeft het College bij besluit van 29 februari 2008 op de bijstand van appellante een maatregel toegepast van € 200,--, op de grond, kort gezegd, dat appellante ernstig tekortschiet in het verkrijgen van werk en het meewerken aan de geboden re-integratievoorziening.
1.4. Bij besluit op bezwaar van 29 april 2008 heeft het College de eerder genomen besluiten van 15 februari 2008 en 29 februari 2008 gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 29 april 2008 gegrond verklaard, voor zover daarbij de maatregel van € 200,-- is gehandhaafd, het besluit van 29 april 2008 in zoverre vernietigd, het besluit van 29 februari 2008 herroepen voor wat betreft de hoogte van de maatregel en deze maatregel vastgesteld op een verlaging van € 100,--. Voorts zijn bepalingen gegeven over het griffierecht en de kosten van de procedures.
3. Appellante heeft zich op de hierna te bespreken gronden gekeerd tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Appellante kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat het besluit om haar aan te melden voor een traject bij Agros in rechte stand houdt. Appellante betwist niet dat het College de voor haar geldende arbeidsverplichting mag concretiseren door haar te verplichten een bepaald re-integratietraject te volgen, maar zij vindt dat het door Agros aangeboden traject niet aansloot bij haar individuele omstandigheden.
4.2. Het College heeft uiteengezet dat de keuze voor Agros was ingegeven door de intensieve begeleiding die dit bedrijf levert voor mensen die op zich in staat zijn om te werken, maar onvoldoende initiatief tonen om aan het werk te komen. De begeleiding houdt in dat er gezocht wordt naar een passende functie, waarbij er intensief contact is met de betrokkene om deze te prikkelen en te steunen bij het solliciteren.
4.3. De Raad stelt voorop dat het in de eerste plaats aan het College is om te beoordelen welke re-integratievoorziening passend is voor een bijstandsgerechtigde. Daarvan uitgaande en in aanmerking genomen dat appellante vanaf oktober 2007 nauwelijks initiatief heeft getoond om werk te zoeken, is de Raad van oordeel dat het College redelijkerwijs kon besluiten om appellante aan te melden voor een traject bij Agros. Hieruit volgt dat de rechtbank het gedeelte van het besluit van 29 april 2008, waarbij het besluit van 15 februari 2008 is gehandhaafd, terecht in stand heeft gelaten.
5.1. Appellante heeft voorts aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte een verlaging op haar bijstand van € 100,-- heeft opgelegd. Volgens appellante heeft zij in het geheel geen verwijtbare gedraging gepleegd.
5.2. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellante geen maatregel kan worden opgelegd op de grond dat zij een sollicitatiegesprek had afgezegd en dat zij had gezegd dat zij niet wilde werken, omdat hiervan volgens de rechtbank onvoldoende is gebleken. Vanwege onvoldoende sollicitatieactiviteiten kon volgens de rechtbank geen maatregel worden opgelegd, omdat dat nu juist de reden was geweest om appellante te verwijzen naar Agros. Omtrent de appellante verweten nog resterende gedraging, te weten dat zij op 19 februari 2008 zonder afmelding niet is verschenen op een gesprek bij Agros, heeft de rechtbank geoordeeld dat dit appellante is toe te rekenen, zodat het College zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat appellante onvoldoende medewerking verleent aan de voor haar aan de bijstand verbonden re-integratieverplichting.
5.3. De Raad deelt het oordeel van de rechtbank dat het zonder afmelding op 19 februari 2008 niet verschijnen op een gesprek bij Agros appellante is toe te rekenen. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij buiten staat was de afspraak na te komen dan wel zich tijdig voor dat gesprek af te melden. Op grond daarvan was het College ingevolge artikel 3 van de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2006 (hierna: Maatregelenverordening) gehouden de bijstand van appellante eenmalig met € 100,-- te verlagen. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond te oordelen dat, gelet op de mogelijkheden van appellante en de omstandigheden waaronder dit verwijtbaar handelen plaatsvond, de maatregel met toepassing van artikel 7 van de Maatregelenverordening op een lager bedrag diende te worden vastgesteld. Het hoger beroep van appellante treft ook in zoverre geen doel.
6. Uit hetgeen in 4.3 en 5.3 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2011.