[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 1 mei 2009, 09/80 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogezand-Sappemeer (hierna: College)
Datum uitspraak: 12 juli 2011
Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de Raad vervolgens bepaald dat een zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten.
1. De Raad gaat uit van de volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft op 19 mei 2008 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de reiskosten die zijn twee kinderen moeten maken om in Groningen naar school te gaan. Bij zijn aanvraag heeft appellant, voor zover hier van belang, de volgende toelichting gegeven. De kinderen van appellant zijn in juli 2007 bij hem komen wonen, maar gaan in Groningen naar school, omdat zijn dochter met haar laatste jaar bezig was en zijn zoon daar net van school was gewisseld. Het leek appellant niet verstandig zijn kinderen wederom van school te laten veranderen.
1.2. Bij besluit van 11 juni 2008, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 december 2008, heeft het College de aanvraag van appellant afgewezen. Hieraan is ten grondslag gelegd dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd geen uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke bestaanskosten zijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 17 december 2008 ongegrond verklaard. Daartoe is, voor zover hier van belang, het volgende overwogen (waarbij voor eiser appellant moet worden gelezen):
“Voor wat betreft de zoon van eiser overweegt de rechtbank dat eiser er zelf voor heeft gekozen zijn zoon na de zomervakantie van 2007 naar een andere school in Groningen te laten gaan. Gesteld noch gebleken is dat in [plaatsnaam] geen geschikte school aanwezig was.Nadat de zoon van eiser bij eiser in juli 2007 in huis kwam had hij er ook voor kunnen kiezen zijn zoon na de schoolvakantie in het schooljaar 2007-2008 in [plaatsnaam] naar een andere school te laten gaan in plaats van naar een andere school in Groningen. Dat er al eerder voor was gekozen een andere school in Groningen te zoeken en de zoon al op een andere school in Groningen aan te melden verandert dat niet.Voor wat betreft de dochter van eiser heeft geen wisseling van school plaatsgevonden. Dat zij in het schooljaar 2007-2008 haar laatste schooljaar inging en dat zij om die reden graag op haar school wilde blijven kan begrijpelijk zijn, maar maakt niet dat dat noodzakelijk was. Ook voor de dochter van eiser geldt dat gesteld noch gebleken is dat voor haar geen geschikte school in [plaatsnaam] aanwezig was.”
3. In hoger beroep is evenals in beroep aangevoerd, samengevat, dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd naar hun aard noodzakelijk zijn.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen, voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2. De Raad is van oordeel dat bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB eerst beoordeeld dient te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.3. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd in het geval van appellant niet noodzakelijk zijn. De Raad onderschrijft de onder 2 weergegeven overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. De in hoger beroep aangevoerde beroepsgronden, welke neerkomen op een herhaling van hetgeen in beroep naar voren is gebracht, brengen de Raad niet tot een ander oordeel.
4.4. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep van appellant niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2011.