ECLI:NL:CRVB:2011:BR2508

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/3088 WWB + 09/3090 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijzondere bijstand voor medische kosten en de rol van voorliggende voorzieningen

In deze zaak gaat het om de toekenning van bijzondere bijstand aan appellante voor de kosten van pedicurebehandelingen en steunzolen, alsook voor het eigen risico in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Appellante had eerder aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand, maar het College van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Gravenhage had deze aanvragen afgewezen, met als argument dat appellante niet voldoende aanvullend verzekerd was en dat de kosten onder de Zvw vielen, die als voorliggende voorziening werd beschouwd. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld in hoger beroep, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. J.G.P. de Wit.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante op 5 maart 2008 een aanvraag om bijzondere bijstand had ingediend voor pedicurebehandelingen, waarvoor het College slechts een gedeeltelijke bijstandsverlening had goedgekeurd. Voor de kosten van steunzolen en het eigen risico had het College de aanvragen afgewezen. De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat volgens de Wet werk en bijstand (WWB) er geen recht op bijstand bestaat als er een voorliggende voorziening is die als toereikend wordt beschouwd. De Raad heeft geconcludeerd dat de Zvw en de daarop gebaseerde regeling voor medische zorg als zodanig moeten worden aangemerkt, en dat de kosten voor pedicurebehandelingen en steunzolen onder deze regeling vallen.

De Raad heeft verder geoordeeld dat appellante niet voldoende aanvullend verzekerd was, aangezien haar verzekering bij Azivo niet van de hoogste klasse was en niet specifiek op haar medische situatie was afgestemd. De Raad heeft de beslissing van het College om de aanvragen voor bijzondere bijstand af te wijzen, bevestigd. De uitspraak van de rechtbank, die de besluiten van het College had vernietigd, werd door de Raad niet gevolgd, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

09/3088 WWB + 09/3090 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 20 april 2009, 08/7156 en 08/7157 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage (hierna: College)
Datum uitspraak: 12 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.G.P. de Wit, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Wit. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door D.L. Swart, werkzaam bij de gemeente ’s-Gravenhage.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft op 5 maart 2008 een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van pedicurebehandelingen ten bedrage van € 26,50 per behandeling.
1.2. Het College heeft bij besluit van 2 april 2008, voor zover hier van belang, aan appellante bijzondere bijstand voor de kosten van pedicurebehandelingen verleend met ingang van 1 januari 2008 tot een bedrag van € 9,58 per maand.
1.3. Appellante heeft op 23 april 2008 een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van steunzolen ten bedrage van € 125,--.
1.4. Het College heeft bij besluit van 22 mei 2008 aan appellante bijzondere bijstand verleend voor de kosten van steunzolen tot een bedrag van € 50,--.
1.5. Appellante heeft op 4 juni 2008 een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van het eigen risico van € 150,-- in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw).
1.6. Het College heeft de onder 1.5 vermelde aanvraag bij besluit van 10 juni 2008 afgewezen.
1.7. Bij besluit van 11 augustus 2008 heeft het College de bezwaren tegen de besluiten van 2 april 2008 en 22 mei 2008 ongegrond verklaard. Daaraan is - mede onder verwijzing naar het beleid van het College met ingang van 1 januari 2008 met betrekking tot het verlenen van bijzondere bijstand voor medische kosten - ten grondslag gelegd dat de aanvullende ziektekostenverzekering van appellante bij Azivo geen vergelijkbaar voorzieningenpakket biedt als de collectieve ziektekostenverzekering bij IZA Cura voor inwoners van ’s-Gravenhage met een laag inkomen, zodat appellante niet voldoende aanvullend is verzekerd. Daarom wordt bij de verlening van bijstand uitgegaan van de vergoeding die appellante van IZA Cura zou hebben ontvangen voor de betreffende kosten. Nu appellante bij IZA Cura voor de pedicurebehandelingen een bedrag van
€ 150,-- per jaar vergoed kan krijgen, heeft het College bijzondere bijstand verleend voor de meerkosten, wat neerkomt op een bedrag van € 9,58 per maand. Aangezien appellante van IZA Cura voor de steunzolen een bedrag van € 75,-- vergoed zou krijgen, heeft het College bijzondere bijstand verleend voor de meerkosten van € 50,--.
1.8. Bij besluit van 18 augustus 2008 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 10 juni 2008 ongegrond verklaard en daaraan mede het bepaalde in artikel 15 van de Wet werk en bijstand (WWB) ten grondslag gelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de besluiten van
11 augustus 2008 en 18 augustus 2008 - met bepalingen omtrent griffierecht en proceskosten - gegrond verklaard en de besluiten vernietigd. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het beleid van het College met ingang van 1 januari 2008 ten aanzien van het verlenen van bijzondere bijstand voor medische kosten niet onredelijk is en ook genoegzaam bekend is gemaakt. Voorts is de aanvullende ziektekostenverzekering van appellante bij Azivo (AV-Top) niet van de hoogste, maar de middelste klasse, zodat appellante in zoverre niet voldoende aanvullend is verzekerd. Het College is in de besluiten echter niet ingegaan op de stelling van appellante dat zij gezien haar specifieke gezondheidssituatie meer van Azivo dan van IZA Cura vergoed krijgt en dat zij om die reden niet naar de collectieve ziektekostenverzekering van IZA Cura is overgestapt, zodat de besluiten om die reden niet in stand kunnen blijven. De rechtbank heeft evenwel aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van de besluiten van 11 augustus 2008 en 18 augustus 2008 met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand te laten. Mede gelet op hetgeen partijen ter zitting naar voren hebben gebracht is de rechtbank van oordeel dat het College zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanvullende ziektekostenverzekering van appellante bij Azivo niet een specifieke, op haar medische toestand afgestemde verzekering is.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd, voor zover daarbij de rechtsgevolgen in stand zijn gelaten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2. Op grond van artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Voorts heeft gelet op artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de WWB, die wet geen functie indien binnen de voorliggende voorziening een bewuste beslissing is genomen over de noodzaak van bepaalde kostensoorten in het algemeen of in een specifieke situatie. Indien binnen de voorliggende voorziening het gevraagde in het algemeen of in een specifieke situatie niet noodzakelijk is geacht dient daarbij voor de toepassing van de WWB te worden aangesloten.
4.3. Ten aanzien van de kosten van pedicurebehandelingen en steunzolen
4.3.1. Naar vaste rechtspraak van de Raad waren ten tijde in geding de Zvw en de daarop gebaseerde Regeling zorgverzekering voor de kosten van medische zorg aan te merken als aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorzieningen. Niet in geschil is dat pedicurebehandelingen en steunzolen gerekend kunnen worden tot de medische zorg. Voorts gaat de Raad er van uit dat in deze regelgeving een bewuste keuze is gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van de kosten, zodat (aanvullende) bijzondere bijstandsverlening niet aan de orde is. Ook artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de WWB staat daarom in de weg aan toekenning van bijzondere bijstand in de kosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd. Hierbij doet niet ter zake dat appellante wel aanspraak kan maken op een gedeeltelijke vergoeding van de kosten op basis van een aanvullende verzekering.
4.3.2. Het College hanteert blijkens het Werkboek WWB met betrekking tot het verlenen
van bijzondere bijstand voor medische kosten met ingang van 1 januari 2008, voor zover hier van belang, het volgende beleid:
“(…) Voor medische kosten die niet vallen in het basispakket geldt dat de aanvrager in eerste instantie zelf verantwoordelijk is voor de voorzieningen van het bestaan. Dit houdt bijvoorbeeld in dat men zich voldoende verzekert voor medische kosten. Van mensen wordt verwacht dat ze zich aanvullend verzekeren. Uitgangspunt is dat personen zich verzekeren met een aanvullend pakket vergelijkbaar aan het IZA Cura pakket. (…) Iemand heeft zich voldoende aanvullend verzekerd als:
-zijn aanvullende verzekering van hetzelfde niveau/klasse is als het IZA Cura pakket. De meeste zorgverzekeringen hebben drie soorten aanvullende verzekeringen. In de praktijk komt het erop neer dat een aanvullende verzekering van de hoogste klasse vergelijkbaar is met het IZA Cura pakket. Een aanvullende verzekering van de laagste of de middelste klasse is niet voldoende;
-hij een specifieke op zijn medische situatie afgestemde aanvullende verzekering heeft gekozen, rekening houdend met de eigen medische voorgeschiedenis en daaruit voortvloeiende voorzienbare medische kosten. Personen die zich wel voldoende hebben verzekerd (bij IZA of ergens anders) en toch worden geconfronteerd met medisch noodzakelijke kosten omdat hun verzekering niet alles vergoedt of dat de kosten hoger zijn dan de vergoeding van hun verzekering, kunnen de meerkosten vergoed krijgen via de bijzondere bijstand. (…) Als klanten zich onvoldoende of helemaal niet hebben bijverzekerd, kan worden uitgegaan van de fictieve vergoeding door IZA Cura. (…)”
4.3.3. Dit beleid moet, gelet op hetgeen onder 4.3.1 is overwogen, naar het oordeel van de
Raad worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid. Naar vaste rechtspraak van de Raad betekent dit dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als gegeven wordt aanvaard, met dien verstande dat wordt getoetst of het beleid op consistente wijze is toegepast. De vraag of het beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten gaat, noch de vraag of het beleid onredelijk is, is in dit verband aan de orde.
4.3.4. Vast staat dat de aanvullende ziektekostenverzekering van appellante bij Azivo ten
tijde in geding niet van de hoogste, maar van de middelste klasse is. Het geschil is toegespitst op de vraag of appellante met de aanvullende ziektekostenverzekering bij Azivo een specifieke op haar medische situatie afgestemde aanvullende verzekering heeft gekozen, rekening houdend met haar medische voorgeschiedenis en daaruit voortvloeiende voorzienbare medische kosten. De Raad stelt hierbij voorop dat, nu het om een aanvraagsituatie gaat en appellante een beroep doet op een uitzondering als vervat in het buitenwettelijk beleid van het College, het aan appellante is om aannemelijk te maken dat dit het geval is.
4.3.5. Naar het oordeel van de Raad is zij daarin niet geslaagd. Appellante heeft gewezen op een aantal medische kostenposten die volgens haar wel door Azivo en niet door IZA Cura worden vergoed. Het College heeft deze stellingname gemotiveerd betwist en er in dit verband op gewezen dat een aantal van de betreffende kostenposten, zoals het geneesmiddel Spiroflor, ook door IZA Cura wordt vergoed. De Raad neemt voorts in aanmerking dat uit de door appellante vermelde kostenposten die wel door Azivo vergoed zouden worden, onvoldoende is gebleken dat deze moeten worden aangemerkt als specifiek op hun medische situatie betrekking hebbende kosten.
4.3.6. Gelet op het voorgaande heeft het College zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat appellante zich niet voldoende aanvullend heeft verzekerd als bedoeld in het beleid. Naar het oordeel van de Raad heeft het College met de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand dan ook in overeenstemming met zijn beleid gehandeld.
4.4. Ten aanzien van het eigen risico van € 150,-- in het kader van de Zvw
4.4.1. De Raad heeft in zijn uitspraak van 14 december 2010, LJN BO6734, overwogen dat de wetgever heeft gemeend met de uitkering van € 40,-- (nadien bepaald op € 47,--) op grond van artikel 118a van de Zvw voor de specifieke doelgroep van verzekerden met meerjarige onvermijdbare zorgkosten, en voor het overige door premieverlaging en compensatie via de zorgtoeslag op basis van een gemiddeld zorgbeslag van € 103,--, voldoende compensatie te hebben geboden voor het verplicht eigen risico. Hieraan ligt een keuze ten grondslag, die ertoe leidt dat in beginsel sprake is van een uitputtende bewuste - passende en toereikende - regeling, die een voorliggende voorziening oplevert in de zin van artikel 15, eerste lid, van de WWB.
4.4.2. Gesteld noch gebleken is dat hetgeen onder 4.4.1 is overwogen in de situatie van appellante anders ligt. Het College heeft de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van het eigen risico dan ook terecht afgewezen.
4.5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en A.B.J. van der Ham en M. Hillen als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2011.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) R. Scheffer.
HD