ECLI:NL:CRVB:2011:BR2431
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering op basis van medische en arbeidskundige grondslagen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 16 april 2010, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellante had zich in september 2006 ziek gemeld en ontving vanaf 13 juli 2006 een WAO-uitkering. Het Uwv heeft na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek op 19 november 2007 besloten om de WAO-uitkering van appellante per 10 januari 2008 in te trekken, omdat haar arbeidsongeschiktheid was afgenomen naar minder dan 15%.
De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende redenen waren om de medische en arbeidskundige grondslag van het besluit van het Uwv voor onjuist te houden. Appellante ging hiertegen in hoger beroep, waarbij zij haar eerdere gronden van bezwaar en beroep herhaalde. De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep behandeld op 1 juni 2011, waarbij appellante niet verscheen, maar het Uwv vertegenwoordigd was door M.J.H. Maas.
De Raad overweegt dat de gronden in hoger beroep dezelfde zijn als die in beroep bij de rechtbank, en dat de rechtbank deze gronden afdoende heeft besproken. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en concludeert dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier, en is openbaar uitgesproken op 13 juli 2011.