ECLI:NL:CRVB:2011:BR2409

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6238 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ziekengeld op basis van geschiktheid voor geselecteerde functies in het kader van de WIA-beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juli 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die zich had ziek gemeld in 2004 en later een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) was geweigerd. Appellant had zich opnieuw ziek gemeld in 2007 en was van mening dat hij meer beperkt was dan door de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv was aangenomen. Het Uwv had vastgesteld dat appellant op 29 december 2008 geschikt was voor de functie van zeilmaker, ondanks een toename van zijn beperkingen. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak.

De Raad overwoog dat de bezwaarverzekeringsarts beschikte over voldoende specialistische informatie en dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant had geen nieuwe relevante informatie overgelegd die de conclusie van de bezwaarverzekeringsartsen zou kunnen ondermijnen. De Raad concludeerde dat het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat appellant in staat was om de functie van productiemedewerker textiel te verrichten, en dat de functie van zeilmaker niet als fysiek zwaar kon worden aangemerkt. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om de medische beoordeling onzorgvuldig of onjuist te achten.

De uitspraak bevestigde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar, en de Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.

Uitspraak

09/6238 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 7 oktober 2009, 09/1705 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 20 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.P.C.M. van Es, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2011. Namens appellant is
mr. Van Es verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, die werkzaam was als medewerker tuinbouw, heeft zich in 2004 ziek gemeld wegens longklachten. In 2006 is hem een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op minder dan 35%. Appellant ontving aansluitend uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2. Op 16 oktober 2007 heeft appellant zich ziek gemeld in verband met toegenomen klachten van longen en maag en psychische klachten.
2. Bij besluit van 22 december 2008 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van 29 december 2008 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) omdat hij ondanks de toename van beperkingen geschikt wordt geacht voor tenminste één van de in het kader van de WIA-beoordeling geselecteerde functies, te weten de functie van productiemedewerker textiel. Bij besluit van 30 januari 2009
(het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van
22 december 2008 ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de medische beoordeling van de (bezwaar)verzekeringsartsen, die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, onzorgvuldig of onjuist te achten en is van oordeel dat appellant terecht geschikt bevonden is voor de functie van productiemedewerker textiel.
4. Appellant kan zich niet verenigen met de aangevallen uitspraak en heeft, met een beroep op nader ingebrachte informatie van uroloog dr. R.F. Kropman van 11 juni 2010 en 23 februari 2011 en de arts H.A.R. Hasrat van i-psy van 17 februari 2009 en
23 december 2010, aangevoerd dat hij meer beperkt is dan door de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv is aangenomen. Naar de mening van appellant is het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd, omdat daarbij niet alle feiten en omstandigheden in ogenschouw zijn genomen.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek recht op ziekengeld. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad wordt onder ”zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid.
Deze regel lijdt in een geval als het onderhavige in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering op grond van de Wet WIA. Zoals de Raad reeds vaker heeft beslist gaat het daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies.
5.2. Ter beoordeling is of het Uwv appellant terecht op de datum in geding 29 december 2008 geschikt heeft geacht voor de functie van productiemedewerker textiel, zijnde één van de in 2006 geselecteerde functies.
5.3. De Raad ziet in hetgeen door appellant is aangevoerd geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank. De rechtbank is uitvoerig ingegaan op de verrichtingen en bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen die de informatie van de appellant behandelend MDL-arts dr. S.D.J. van der Werf van 19 juni 2008 en de psychotherapeutisch medewerker bij i-psy M. Altintop van 12 augustus 2008 in hun beoordeling hebben betrokken. Op basis van die informatie en bevestigd door eigen onderzoek zijn de (bezwaar)verzekeringsartsen tot de conclusie gekomen dat appellant, ondanks een toename van zijn beperkingen ten opzichte van het oude niveau van functioneren, met ingang van 29 december 2008 in staat moet worden geacht de functie van productiemedewerker textiel, meer specifiek de functie van zeilmaker, te verrichten. De Raad onderschrijft de door de rechtbank gegeven overwegingen.
5.4. Met betrekking tot de door appellant in hoger beroep overgelegde medische informatie van uroloog dr. R.F. Kropman, stelt de Raad vast dat uit de beschrijving van klachten tijdens het onderzoek door de verzekeringsarts blijkt dat urologische klachten op 29 december 2008 niet aan de orde waren. De eveneens in hoger beroep overgelegde informatie van de arts H.A.R. Hasrat van i-psy van 23 december 2010, biedt geen aanknopingspunten voor het standpunt dat de beperkte psychische belastbaarheid van appellant, waarmee bij het selecteren van functies in het kader van de Wet WIA in 2006 rekening is gehouden en die in bezwaar is aangevuld met de informatie van i-psy van 12 augustus 2008, zozeer verder is afgenomen dat appellant de functie van zeilmaker niet zou kunnen verrichten. In dit verband verwijst de Raad naar de reactie van bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal van 24 april 2009.
5.5. De informatie van longarts L.H. el Bouazzoui bevestigt het standpunt van de (bezwaar)verzekeringsartsen dat de longklachten met medicatie stabiel zijn. Appellant heeft dit ook op 28 januari 2009 tijdens het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts meegedeeld. Volgens de longarts bestaat de mogelijkheid dat de klachten opvlammen, maar uit de voorhanden gegevens is niet gebleken dat op de datum in geding van een opvlamming sprake is geweest.
5.6. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat geen sprake is geweest van een onzorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit. Niet in geschil is dat de bezwaarverzekeringsarts de beschikking had over specialistische informatie en bekend was met de opvatting van de behandelaar van i-psy. Appellant heeft in zijn bezwaarschrift slechts vermeld dat de behandelaar van i-psy meer informatie zal worden gevraagd en dat informatie zal worden ingebracht als deze beschikbaar komt. Tijdens het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts heeft appellant geen melding gemaakt van andere psychische klachten dan hij eerder aan de verzekeringsarts had opgegeven. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts in hetgeen appellant in bezwaar heeft aangevoerd geen aanleiding behoefde te vinden nadere inlichtingen bij i-psy in te winnen.
5.7. De Raad komt net als de rechtbank tot de conclusie dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant op 29 december 2008 in staat kon worden geacht werkzaamheden te verrichten als zeilmaker. Daarbij betrekt de Raad de gemotiveerde uiteenzetting van de bezwaararbeidsdeskundige R.J.C. Hogeveen in zijn rapportage van 7 november 2007 dat de functie van zeilmaker niet als fysiek zwaar kan worden aangemerkt.
5.8. Het hoger beroep slaagt niet. De Raad zal de aangevallen uitspraak bevestigen.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2011.
(get.) M. Greebe.
(get.) M.A. van Amerongen.
RK