[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 20 mei 2009, 09/1292 en 09/742 (hierna: aangevallen uitspraak)
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 12 juli 2011
Namens appellante heeft mr. J.J.A. Bosch, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2011. Appellant is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.R. van der Heijden-Wijnen, werkzaam bij de gemeente Rotterdam.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft op 11 november 2008 een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd. Daarbij heeft hij opgegeven op verschillende adressen te verblijven, maar zijn hoofdverblijf te hebben aan het adres [adres A] te Rotterdam. Bij besluit van 12 december 2008 heeft het College de aanvraag afgewezen, op de grond dat appellant essentiële informatie heeft verzwegen of niet correct heeft verschaft, die onmiddellijk noodzakelijk is voor het bepalen van zijn woonsituatie, zodat hij niet heeft voldaan aan de inlichtingenverplichting van artikel 17, eerste lid, van de WWB.
1.2. Bij besluit van 11 februari 2009 heeft het College het door appellant tegen het besluit van 12 december 2008 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd onder toevoeging van een verwijzing naar de artikelen 11 en 40 van de WWB.
2. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover hier van belang, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank (hierna: de rechtbank) het beroep tegen het besluit van 11 februari 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op en na de datum van zijn aanvraag om bijstand daadwerkelijk zijn hoofdverblijf had aan het adres [adres A] te Rotterdam.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt voorop dat de te beoordelen periode in geval van een aanvraag om bijstand de periode bestrijkt vanaf de datum van de aanvraag tot en met de datum van het primaire besluit. Dit betekent dat de Raad de periode van 11 november 2008 tot en met 12 december 2008 dient te beoordelen.
4.2. De Raad kan zich verenigen met het oordeel van de rechtbank en maakt de overwegingen die de rechtbank tot dat oordeel hebben geleid tot de zijne. Ook de Raad kan slechts vaststellen dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de hier te beoordelen periode daadwerkelijk zijn hoofdverblijf had aan de [adres A] te Rotterdam. Dit heeft ertoe geleid dat het College het recht op bijstand van appellant niet kon vaststellen.
4.3. De door appellant in hoger beroep overgelegde verklaringen en andere schriftelijke bewijzen kunnen naar het oordeel van de Raad niet bijdragen aan de beoordeling van dit geding, aangezien deze gegevens geen betrekking hebben op de hier ter beoordeling voorliggende periode, maar op appellants woonsituatie sinds medio maart 2009.
5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, wordt bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en A.B.J. van der Ham en M. Hillen als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2011.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.