[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 11 mei 2010, 10/205 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 juli 2011
Namens appellant heeft mr. E.T. van Dalen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2011. Namens appellant is verschenen mr. Van Dalen, voornoemd. Het Uwv heeft zich - met voorafgaand bericht - niet laten vertegenwoordigen.
1.1. Bij besluit van 14 oktober 2009 is appellant door het Uwv ervan in kennis gesteld dat door de deurwaarder beslag is gelegd op zijn uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), het Uwv gehouden is uitvoering te geven aan het beslag en dientengevolge met ingang van 1 november 2009 een bedrag van € 234,90 op de WAO-uitkering zal worden ingehouden ten behoeve van dit beslag.
1.2. Bij brief van 25 januari 2010, door het Uwv ontvangen op 26 januari 2010, heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 14 oktober 2009. Op 2 februari 2010 heeft appellant zijn bezwaren tevens op digitale wijze aan het Uwv kenbaar gemaakt.
1.3. Bij besluit van 10 februari 2010 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij het bezwaarschrift te laat heeft ingediend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2. Naar vaste rechtspraak van de Raad dient - in geval van toezending van een besluit - voor de vaststelling dat aan de wettelijke voorwaarden voor het aanvangen van de bezwaartermijn is voldaan, zowel de verzending als de aanbieding van de zending (aan het juiste adres) vast te staan dan wel voldoende aannemelijk te zijn gemaakt. Daarbij geldt dat niet is uitgesloten dat ook langs andere weg dan aangetekende verzending per TNT Post kan worden aangetoond dan wel voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat aan deze vereisten is voldaan. Indien het gaat om gevallen waarin uit de beschikbare gegevens volgt dat de belanghebbende het besluit wel eerder moet hebben ontvangen, wordt niet alleen die ontvangst aannemelijk geacht, maar - zonder nader bewijs - ook de verzending. Het gaat dan met name om gevallen waarin naar aanleiding van dat besluit door de belanghebbende handelingen zijn verricht of om informatie is gevraagd waaruit moet worden afgeleid dat de aanbieding van het poststuk met het besluit aan het adres van de belanghebbende wel heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de Raad is hiervan sprake in het geval van appellant.
4.3. De Raad kent daarbij bijzondere betekenis toe aan het feit dat appellant bij brief van 25 januari 2010 bezwaar heeft gemaakt tegen het door de deurwaarder op zijn uitkering gelegde beslag, hij dit bezwaarschrift op 2 februari 2010 nogmaals middels een digitaal formulier bij het Uwv heeft ingediend en bij de datum van de beslissing 14 oktober 2009 heeft ingevuld. Voorts acht de Raad van belang dat het systeem na het invullen van de datum van de beslissing en de datum van ondertekening en verzending automatisch heeft geregistreerd dat sprake was van termijnoverschrijding en appellant daarvoor als reden heeft gegeven dat sprake was van gezondheidsproblemen. Appellant heeft de ontvangst van het besluit van 14 oktober 2009 niet betwist. Eerst in beroep heeft appellant betoogd dat hij eind januari middels een telefoongesprek met een medewerker van het Uwv omtrent het op zijn uitkering gelegde beslag heeft vernomen dat er op 14 oktober 2009 daarover een besluit was genomen. Nog daargelaten dat appellant er sinds de inhouding op zijn uitkering per november 2009 van op de hoogte had kunnen zijn dat sprake was van beslag op zijn uitkering, acht de Raad het niet aannemelijk dat appellant eerst eind januari 2010 bekend is geworden met het besluit van 14 oktober 2009 nu appellant in het digitale bezwaarschrift als datum van de beslissing 14 oktober 2009 en daarbij ook het kenmerk daarvan heeft vermeld. Gelet op het voorgaande gaat de Raad ervan uit dat het besluit van 14 oktober 2009 op die datum is verzonden en dat de zending op 15 oktober 2009 is aangeboden aan het laatst bekende adres van appellant.
4.4. Gelet op hetgeen onder 4.3 is overwogen kan als vaststaand worden aangenomen dat de termijn voor het maken van bezwaar is aangevangen op 15 oktober 2009. De laatste dag waarop een bezwaarschrift kon worden ingediend was 25 november 2009. Aangezien appellant eerst bij brief van 25 januari 2010 tegen het besluit van 14 oktober 2009 bezwaar heeft gemaakt stelt de Raad vast dat ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift de termijn om bezwaar te maken ruimschoots was verstreken. In hetgeen appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 14 oktober 2009 daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
5. Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot 4.4 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad acht geen gronden aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2011.