ECLI:NL:CRVB:2011:BR1927

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5333 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van functie perronmedewerker

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 20 september 1999 arbeidsongeschikt is door heup- en schouderklachten. Appellant ontving aanvankelijk een WAO-uitkering van 25-35%, maar meldde zich per 10 februari 2009 opnieuw arbeidsongeschikt. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) herzag de uitkering naar 15-25% op basis van een medisch onderzoek en de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Appellant was het niet eens met deze herziening en ging in beroep tegen het besluit van het Uwv.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medische onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen in de FML correct waren vastgesteld. Appellant voerde in hoger beroep aan dat de uitleg van de bezwaarverzekeringsarts niet plausibel was en dat er meer beperkingen opgenomen hadden moeten worden in de FML, met name voor activiteiten zoals traplopen en knielen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen reden was om het medische onderzoek en de FML onjuist te achten. De bezwaarverzekeringsarts had voldoende gemotiveerd waarom er geen extra beperkingen waren opgenomen. De Raad volgde appellant niet in zijn stelling dat de functie van perronmedewerker niet geschikt was, en concludeerde dat de belasting in deze functie niet de belastbaarheid van appellant overschreed. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees een proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

10/5333 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 augustus 2010, 10/357 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.J. Wintjes, advocaat te Rottedam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend
De behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2011. Appellant noch zijn gemachtigde is verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door drs. I. Hut.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant is op 20 september 1999 uitgevallen voor zijn werk met heup- en schouderklachten. Hij ontving laatstelijk een WAO-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%.
2. Per 10 februari 2009 heeft hij zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Bij besluit van 9 december 2008 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant per 10 februari 2009 herzien en nader vastgesteld op 15-25%. De uitkering is uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 21 december 2009 gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid is ongewijzigd vastgesteld op 25-35%.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 21 december 2009 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medische onderzoek zorgvuldig is verricht en dat de beperkingen juist zijn vastgesteld in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Terecht zijn sommige klachten van appellant niet in de FML opgenomen, want die komen voort uit een andere ziekteoorzaak. De bezwaarverzekeringsarts heeft uitgelegd waarom de FML op deze wijze is ingevuld. De rechtbank acht deze uitleg plausibel. De belasting van de aan de schatting ten grondslag liggende functies overschrijdt de belastbaarheid van appellant niet. De functies zijn ook voor het overige passend.
4. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de uitleg van de bezwaarverzekeringsarts niet plausibel is. De bezwaarverzekeringsarts heeft aangegeven dat er bij appellant nu meer beperkingen zijn dan bij de beoordeling in 2003. In de huidige FML zijn nauwelijks meer beperkingen opgenomen. De rechtbank heeft dit in orde geacht, maar had hier kritischer naar moeten kijken. De bezwaarverzekeringsarts is voorts van mening dat heupbelastende activiteiten moeten worden beperkt. Het is dan onbegrijpelijk waarom in de FML geen beperkingen zijn opgenomen voor gebogen en getordeerd actief zijn, knielen en hurken.Voorts is er een overschrijding van de belastbaarheid op het onderdeel traplopen in de functie perronmedewerker. Volgens de FML kan appellant in één keer een trap op en af. De belasting in de functie is elk uur, gedurende 8 uren, 2 maal 25 treden achtereen. Er is geen deugdelijke motivering op dit punt.
5.1. De Raad oordeelt, met de rechtbank, dat er geen reden is het medische onderzoek en de FML voor onjuist te houden. De bezwaarverzekeringsarts heeft in voldoende mate gemotiveerd waarom er niet meer beperkingen zijn opgenomen. De Raad kan appellant niet volgen in zijn stelling dat de uitleg van de bezwaarverzekeringsarts niet plausibel is. De Raad verwijst naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 27 december 2010. Evenmin ziet de Raad in dat er beperkingen opgenomen hadden moeten worden voor gebogen en getordeerd actief zijn, knielen en hurken. Appellant heeft niet met objectieve medische stukken aangetoond dat hij minder of anders belastbaar is dan dat is weergegeven in de FML. De Raad kan zich geheel vinden in de overwegingen van de rechtbank zoals is verwoord in de aangevallen uitspraak. De Raad maakt deze overwegingen dan ook tot de zijne.
5.2. Met betrekking tot de grond van appellant dat de functie perronmedewerker niet geschikt is, overweegt de Raad als volgt. Uit het handboek CBBS blijkt dat wanneer iemand (zoals ook appellant) op het onderdeel traplopen de score heeft “licht beperkt, kan in één keer één trap op” er vanuit wordt gegaan dat die persoon 5 keer per uur een trap van 15 treden op kan lopen. In de functie is de belasting elk uur, 2 maal 25 treden achtereen, derhalve een lagere frequentie, maar met meer treden. De Raad oordeelt dat, nu de frequentie beduidend lager is en er geen markering op dit onderdeel is gekomen, er op dit punt geen motivering door de bezwaararbeidsdeskundige nodig is.
6. Uit hetgeen in 5.1 en 5.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet kan slagen. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
II. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep:
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2011.
(get.) I.M.J. Hilhorst-Hagen.
(get.) N.S.A. El Hana.
RK