ECLI:NL:CRVB:2011:BR1663

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-3775 AW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoekster op 27 juni 2011 hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 27 mei 2011. Tegelijkertijd heeft verzoekster een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 juli 2011 uitspraak gedaan op dit verzoek. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, volgens de bepalingen in de Beroepswet en de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen indien er een hoger beroep aanhangig is. In deze zaak was de Raad zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het hoger beroep, wat betekent dat er geen hoger beroep meer aanhangig was. Hierdoor kon de voorzieningenrechter niet voldoen aan de voorwaarde voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in aanwezigheid van griffier P.W.J. Hospel, en is openbaar uitgesproken op 14 juli 2011.

Uitspraak

11/3775 AW-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van
[Verzoekster], wonende te [woonplaats], (hierna: verzoekster),
in verband met het hoger beroep van:
verzoekster
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ?s-Hertogenbosch van 27 mei 2011, 11/1384, (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
verzoekster
en
de Staatssecretaris van Defensie, thans: de Minister van Defensie
Datum uitspraak: 14 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft bij brief van 27 juni 2011 hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Verzoekster heeft daarbij tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
II. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge het bepaalde in artikel 18 en artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep bij de Raad is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Bij uitspraak van heden, nummer 11/3773 AW, heeft de Raad zich onbevoegd verklaard van het door verzoekster ingestelde hoger beroep kennis te nemen.
3. Gegeven deze uitspraak in de bodemprocedure wordt geoordeeld dat niet langer is voldaan aan de voorwaarde dat met betrekking tot de uitspraak ten aanzien waarvan een voorlopige voorziening wordt gevraagd hoger beroep is ingesteld. Hoewel voor de bevoegdheid van de voorzieningenrechter van de Raad tot het treffen van een voorlopige voorziening voldoende is dat er op enig moment hoger beroep is ingesteld, dient deze voorwaarde aldus te worden verstaan dat er een hoger beroep aanhangig moet zijn, wil er een voorlopige voorziening kunnen worden getroffen.
4. Het vorenstaande leidt ertoe dat het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen kennelijk niet-ontvankelijk moet worden verklaard onder toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2011.
(get) M.C. Bruning.
(get) P.W.J. Hospel.
RB