ECLI:NL:CRVB:2011:BR1580

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/859 WWB + 11/861 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar wegens niet tijdig indienen van bezwaargronden in sociale zekerheidszaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin het bezwaar van appellanten tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen niet-ontvankelijk werd verklaard. Het College had op 16 juli 2009 het bezwaar van appellanten tegen een eerder besluit van 14 mei 2009 afgewezen, omdat het bezwaarschrift geen gronden bevatte. Appellanten kregen de kans om dit verzuim te herstellen, maar maakten hier geen gebruik van. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop appellanten in hoger beroep gingen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Het bezwaarschrift van appellanten, ingediend door mr. A.C. Dabekaussen, voldeed niet aan de eisen van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het geen gronden bevatte. De Raad oordeelde dat het College bevoegd was om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien appellanten niet binnen de gestelde termijn de gronden hadden ingediend of om uitstel hadden verzocht. De Raad benadrukte dat het grote financiële belang van appellanten niet voldoende was om het College te dwingen tot een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar.

Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellanten ongegrond. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat appellanten de kosten van de procedure zelf moesten dragen. Deze uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bezwaargronden in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

11/859 WWB
11/861 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] en [Appellante], beiden wonende te [woonplaats] (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 31 december 2010, 09/1411 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen (hierna: College)
Datum uitspraak: 5 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. J.J. Patelski, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2011. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde mr. Patelski. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Quaedvlieg en mr. P. Pletzers, beiden werkzaam bij de gemeente Heerlen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 14 mei 2009 heeft het College de bijstand van appellanten met ingang van 1 juli 1997 ingetrokken en de kosten van bijstand over de periode van 1 juli 1997 tot 1 februari 2009 tot een bedrag van € 185.897,01 van appellanten teruggevorderd.
1.2. Tegen dit besluit heeft mr. A.C. Dabekaussen namens appellanten bij brief van 10 juni 2009 bezwaar gemaakt.
1.3. Bij brief van 17 juni 2009 heeft het College mr. Dabekaussen meegedeeld dat het bezwaarschrift geen gronden bevat en dat, om te voorkomen dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard, dit verzuim uiterlijk 15 juli 2009 dient te zijn hersteld.
1.4. Bij brief van 16 juli 2009 heeft mr. G.G.P.H. Henderickx namens appellanten verzocht hem alsnog een termijn te gunnen van één week voor het indienen van de gronden. Hierbij heeft hij meegedeeld dat hij het dossier onlangs van mr. Dabekaussen heeft overgenomen.
1.5. Bij besluit van 16 juli 2009 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 14 mei 2009 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Hierbij is aangegeven dat het bezwaarschrift geen gronden bevat, dat appellanten in de gelegenheid zijn gesteld dit verzuim binnen de daarvoor aangegeven termijn te herstellen en dat appellanten van die gelegenheid geen gebruik hebben gemaakt. Voorts is hierbij aangegeven dat het feit dat mr. Henderickx in een latere fase van het bezwaar is ingeschakeld en dat er wellicht iets mis is gegaan bij de overdracht van het procesdossier voor risico van appellanten komt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellanten tegen het besluit van 16 juli 2009 ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar. Artikel 6:6 van de Awb bepaalt, onder meer, dat het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4.2. De Raad stelt vast dat het inleidend bezwaarschrift van 10 juni 2009 geen gronden bevat in de zin van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. Voorts staat vast dat de gronden van het bezwaar niet binnen de daartoe gestelde termijn zijn ingediend en dat binnen die termijn evenmin om uitstel van indiening van die gronden is verzocht. Noch gesteld noch gebleken is dat dit laatste niet mogelijk was voor mr. Dabekaussen en/of mr. Henderickx.
4.3. Met hetgeen onder 4.2 is overwogen is gegeven dat het College bevoegd was het bezwaar wegens het ontbreken van de gronden niet-ontvankelijk te verklaren.
4.4. In de enkele omstandigheid dat appellanten een groot financieel belang hadden bij een inhoudelijke beoordeling van hun bezwaar ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het College niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid om op grond van artikel 6:6 van de Awb het bezwaar van appellanten niet-ontvankelijk te verklaren. In hetgeen appellanten voor het overige hebben aangevoerd ziet de Raad evenmin grond voor dat oordeel.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van appellanten niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2011.
(get.) W.F. Claessens.
(get.) N.M. van Gorkum.
HD