[Appellant] en [Appellante], beiden wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 31 december 2010, 09/2141 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen (hierna: College)
Datum uitspraak: 5 juli 2011
Namens appellanten heeft mr. J.J. Patelski, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2011. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde mr. Patelski. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Quaedvlieg en mr. P. Pletzers, beiden werkzaam bij de gemeente Heerlen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellanten ontvingen sinds 31 juli 1980 bijstand naar de norm voor gehuwden, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Bij besluit van 14 mei 2009 heeft het College de bijstand van appellanten met ingang van 1 juli 1997, wegens het verzwijgen door appellanten van inkomsten uit werkzaamheden, ingetrokken en de kosten van bijstand over de periode van 1 juli 1997 tot 1 februari 2009 tot een bedrag van € 185.897,01 van appellanten teruggevorderd.
Bij besluit van 16 juli 2009 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 14 mei 2009 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 31 december 2010, nr. 09/1411, heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 16 juli 2009 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van heden, nrs. 11/859 WWB en 11/861 WWB, heeft de Raad deze uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.3. Op 18 mei 2009 hebben appellanten een nieuwe aanvraag om bijstand ingediend.
1.4. Bij besluit van 24 juni 2009 heeft het College deze aanvraag afgewezen op de grond dat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden.
1.5. Bij besluit van 29 oktober 2009 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 24 juni 2009, onder wijziging van de grondslag, ongegrond verklaard. Hierbij is aangegeven dat het recht op bijstand van appellanten niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 29 oktober 2009 ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 6 juli 2010, LJN BN0629) bestrijkt de door de bestuursrechter te beoordelen periode in geval van een aanvraag om algemene bijstand in beginsel de periode vanaf de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd tot en met de datum van het primaire besluit. Dit betekent dat de beoordelingsperiode naar aanleiding van de onderhavige aanvraag loopt van 18 mei 2009 tot en met 24 juni 2009.
4.2. Gegeven de uitspraak van de Raad van heden, nrs. 11/859 WWB en 11/861 WWB, staat het intrekkingsbesluit van 14 mei 2009 in rechte vast. Volgens eveneens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 23 maart 2010, LJN BM0861) ligt het, indien een periodieke bijstandsuitkering is beëindigd of ingetrokken, in geval van een aanvraag gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum, op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat sprake is van een wijziging in de omstandigheden in die zin dat hij nu wel voldoet aan de vereisten om voor bijstand in aanmerking te komen.
4.3. De Raad is van oordeel dat appellanten hierin niet zijn geslaagd. Appellanten hebben niet aangetoond dat in de voor de beoordeling van dit geding relevante periode sprake was van een wijziging in de omstandigheden in de hiervoor bedoelde zin ten opzichte van de situatie ten tijde van de intrekking van de uitkering van appellanten. De Raad overweegt hiertoe het volgende.
4.4. Aan het intrekkingsbesluit van 14 mei 2009 lag ten grondslag het door appellanten gedurende de periode van 1 juli 1997 tot 1 februari 2009 verzwijgen van inkomsten uit werkzaamheden, bestaande uit het handelen door appellant in telecommunicatiemiddelen via internet, onder andere door het plaatsen van advertenties op www.martkplaats.nl (hierna: Marktplaats). Blijkens de stukken heeft appellant bedoelde activiteiten in de in dit geding relevante periode niet beëindigd. Hierbij wijst de Raad erop dat zich bij de stukken, naast de door appellanten overgelegde advertenties, een aantal andere advertenties bevindt waaruit blijkt dat appellant in deze periode diverse telecommunicatiemiddelen op Marktplaats te koop heeft aangeboden. Appellanten hebben van deze activiteiten en de daarmee eventueel verworven inkomsten geen deugdelijke administratie of boekhouding bijgehouden. Daarmee hebben zij het risico genomen dat de omvang van de activiteiten en de daarmee eventueel verworven inkomsten nadien niet meer zouden kunnen worden vastgesteld. Dit risico dient voor appellanten te komen.
4.5. In het voorgaande ligt tevens besloten dat de overige door appellanten in hoger beroep aangevoerde - inhoudelijke - gronden geen verdere bespreking meer behoeven. Hetgeen appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd met betrekking tot aan het primaire besluit van 24 juni 2009 klevende formele gebreken kan, reeds vanwege het feit dat niet is gesteld of gebleken dat deze gebreken zich ook ten aanzien van het besluit van 29 oktober 2009 voordoen, geen doel treffen.
4.6. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van appellanten niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor de veroordeling in de proceskosten .
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2011.