ECLI:NL:CRVB:2011:BR1527

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5765 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van het hoger beroep inzake WW-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juli 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 september 2010. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die op 30 maart 2011 was genomen. Dit besluit kwam geheel tegemoet aan de bezwaren van appellant, waardoor er geen geschil meer bestond tussen partijen. Appellant verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten, maar de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om het Uwv in de proceskosten te veroordelen. De vader van appellant, die als gemachtigde optrad, werd niet als deskundige erkend, en zijn kosten kwamen niet voor vergoeding in aanmerking. De Raad verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk, omdat appellant geen belang meer had bij een oordeel over de aangevallen uitspraak. De uitspraak werd openbaar gedaan en het Uwv werd opgedragen het griffierecht van € 152,- aan appellant te vergoeden.

Uitspraak

10/5765 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 september 2010 , 09/3645 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft op 30 maart 2011 een verweerschrift ingediend en een gewijzigde beslissing op bezwaar van diezelfde datum.
Appellant heeft de Raad laten weten zich te kunnen vinden in het gewijzigde besluit en hij heeft verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de gemaakte proceskosten.
Het Uwv heeft verweer gevoerd tegen de gevraagde proceskostenveroordeling.
Partijen hebben desgevraagd toestemming gegeven behandeling ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Met het besluit van 30 maart 2011 heeft het Uwv opnieuw op het bezwaar van appellant beslist. Dit besluit komt, gelet op de aangevoerde gronden, geheel tegemoet aan de bezwaren van appellant. Tussen partijen bestaat, gezien de inhoud van het besluit en hetgeen overigens is aangevoerd, geen geschil meer. Derhalve heeft appellant geen belang meer bij een oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak. Het hoger beroep zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
De Raad ziet geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Hieraan ligt de overweging ten grondslag dat [naam vader], de vader van appellant, niet is aan te merken als een deskundige die door appellant ter zitting van de rechtbank is meegebracht dan wel aan appellant een verslag heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Bij brief van 15 oktober 2009 heeft appellant aan de rechtbank laten weten dat zijn vader als zijn gemachtigde zal optreden.
De kosten van een gemachtigde komen op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb alleen voor vergoeding in aanmerking als sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het is de Raad niet gebleken dat de vader van appellant beroepsmatig rechtsbijstandverlener is, zodat de door appellant geclaimde kosten evenmin op die grond voor vergoeding in aanmerking komen.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Bepaalt dat het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ter hoogte van € 152,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2011.
(get.) M. Greebe.
(get.) M.A. van Amerongen.
EV