ECLI:NL:CRVB:2011:BR1365

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6101 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag woonvoorziening traplift en niet-ontvankelijkheid bezwaarschrift

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een woonvoorziening in de vorm van een traplift door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlist. Betrokkene, die leed aan diabetes en een aangeboren hartafwijking, had op 13 oktober 2008 een aanvraag ingediend, maar deze werd op 8 december 2008 afgewezen. Het bezwaar dat betrokkene indiende, werd door het College niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. Betrokkene had in een ziekenhuis gelegen en was niet in staat om tijdig bezwaar te maken. De rechtbank verklaarde het beroep van betrokkene tegen de afwijzing van het bezwaar gegrond, maar het College ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het College de termijnoverschrijding terecht niet verschoonbaar had geacht. De Raad stelde vast dat betrokkene op het moment van haar ziekenhuisopname al meer dan een maand van de bezwaartermijn had gemist. De Raad vond dat betrokkene, gezien haar medische situatie, had moeten anticiperen op mogelijke ziekenhuisopnames en tijdig maatregelen had moeten treffen om bezwaar te maken. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond, waarbij het College in zijn standpunt werd gesteund.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van aanvragers om tijdig te reageren op besluiten, zelfs in moeilijke persoonlijke omstandigheden. De Raad concludeerde dat er geen reden was voor een proceskostenvergoeding, en dat de eerdere beslissing van het College om het bezwaarschrift niet-ontvankelijk te verklaren terecht was.

Uitspraak

10/6101 WMO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlist (hierna: het College)
tegen de uitspraak van de rechtbank ,s-Gravenhage van 13 oktober 2010, 09/3482 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
de erven van [betrokkene] (hierna: betrokkene), laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (hierna: de erven)
en
het College
Datum uitspraak: 6 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
Het College heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2011. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Zevenhuizen. Voor de erven is verschenen mr. L.C.H. Karstanje, advocaat te Gouda.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1. Betrokkene was bekend met diabetes en een aangeboren hartafwijking als gevolg waarvan zij onder andere problemen ondervond bij het lopen.
2.2. Bij aanvraag van 13 oktober 2008, door het College ontvangen op 16 oktober 2008, heeft betrokkene het College in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: Wmo) onder meer verzocht om toekenning van een woonvoorziening in de vorm van een traplift.
2.3. Bij besluit van 8 december 2008, verzonden op 9 december 2008, heeft het College de aanvraag van betrokkene afgewezen.
2.4. Tegen dat besluit heeft betrokkene bij ongedateerde brief, door het College ontvangen op 18 februari 2009, bezwaar gemaakt.
2.5. Bij besluit van 7 april 2009 heeft het College het tegen het besluit van 8 december 2008 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
2.6. Tegen dat besluit op bezwaar heeft betrokkene bij brief van 15 mei 2009 beroep ingesteld bij de rechtbank.
2.7. Bij uitspraak van 5 november 2009, 09/3482, heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
2.8. Tegen die uitspraak is betrokkene bij brief van 18 november 2009 een verzetprocedure begonnen bij de rechtbank.
2.9. Nadat betrokkene op 15 januari 2010 was overleden en de erven te kennen hadden gegeven de procedure voort te zetten, heeft de rechtbank bij uitspraak van 27 januari 2010, 09/3482, het verzet gegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit op bezwaar - met bepalingen over proceskosten en griffierecht - gegrond verklaard, het besluit op bezwaar van 7 april 2009 vernietigd en het College opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. Daartoe heeft de rechtbank - samengevat - het volgende overwogen. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is begonnen op 10 december 2008 en is geëindigd op 20 januari 2009. De rechtbank heeft bij uitspraak van 27 januari 2010 al geoordeeld dat betrokkene vanwege haar medische situatie - betrokkene was vanwege levensbedreigende omstandigheden opgenomen in een ziekenhuis - in de periode van 11 januari 2009 tot en met 6 februari 2009 niet in staat is geweest om haar wil te uiten, zodat haar niet verweten kan worden dat zij in die periode geen bezwaar heeft gemaakt. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat niet op voorhand gezegd kan worden dat van betrokkene verwacht mocht worden dat zij haar echtgenoot voorafgaand aan de ziekenhuisopname had gemachtigd, voor het geval betrokkene zelf niet in staat zou zijn tijdig bezwaar te maken. Nu het College in de onderhavige procedure niets meer of anders heeft aangevoerd waaruit blijkt dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, ziet de rechtbank geen reden om van dit eerdere oordeel af te wijken. De stelling dat de echtgenoot van betrokkene geen machtiging nodig had om bezwaar te maken, doet hieraan niets af. Gelet op haar medische situatie kon van betrokkene in het geheel niet worden verwacht dat zij haar echtgenoot op de hoogte zou stellen van het besluit van 8 december 2008 en ook niet dat zij hem op dat moment had moeten verzoeken daar bezwaar tegen te maken. De termijnoverschrijding wordt verschoonbaar geacht en het bezwaar is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
4. Het College heeft in hoger beroep – samengevat en voor zover voor de beoordeling van het hoger beroep van belang – herhaald dat de te late indiening van het bezwaarschrift niet verschoonbaar moet worden geacht. Het College heeft er daartoe op gewezen dat op het moment van de ziekenhuisopname van betrokkene al een maand van de bezwaartermijn was verstreken. Verder heeft het College aangegeven dat niet is gebleken dat de echtgenoot van betrokkene ondanks de moeilijke periode die hij met betrokkene heeft doorgemaakt, feitelijk niet in staat was om tijdig een bezwaarschrift (al dan niet op nader aan te voeren gronden) in te dienen. Daarbij heeft het College gesteld dat de echtgenoot van betrokkene door een gesprek op 1 december 2008 met de verantwoordelijke wethouder wist dat er op korte termijn een negatief besluit zou komen en dat van de echtgenoot van betrokkene geen machtiging voor het indienen van het bezwaar is gevraagd.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Wet- en regelgeving
6.1. Ingevolge artikel 6:7, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
6.2.1. In artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is bepaald dat deze termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
6.2.2. Volgens artikel 3:41, eerste lid, van de Awb wordt een besluit bekend gemaakt door toezending of uitreiking ervan aan degene tot wie het is gericht.
6.3. Blijkens het bepaalde in artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
6.4. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Beoordeling
7.1. De Raad stelt vast dat niet in geschil is dat het bezwaarschrift te laat is ingediend.
7.2. De Raad is anders dan de rechtbank van oordeel dat het College de overschrijding van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift op goede grond niet verschoonbaar heeft geacht en het bezwaarschrift van betrokkene terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe overweegt de Raad als volgt.
7.3. Op het moment dat betrokkene in het ziekenhuis werd opgenomen was ruim een maand van de termijn waarbinnen een bezwaarschrift kon worden ingediend, verstreken. Gesteld noch gebleken is - bijvoorbeeld uit medische stukken - dat betrokkene in de periode voorafgaand aan haar ziekenhuisopname niet in staat was om een bezwaarschrift (al dan niet op nader aan te voeren gronden) in te dienen dan wel om haar echtgenoot een bezwaarschrift te laten indienen.
7.4. Afgezien van het vorenstaande lag het naar het oordeel van de Raad, gelet op de omstandigheden waarin betrokkene al langere tijd verkeerde, op de weg van betrokkene om een voorziening te treffen om tijdige indiening van een - eventueel - bezwaarschrift te verzekeren. Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt dat betrokkene gedurende een periode van veertien maanden zeven keer opgenomen is geweest in het ziekenhuis. Betrokkene had er daarom rekening mee moeten houden dat zij buiten staat zou zijn om (tijdig) bezwaar te maken. Gesteld noch gebleken is dat het treffen van een voorziening niet mogelijk was.
7.5. De Raad wijst er voorts op dat volgens het College – en dat is niet weersproken – betrokkene en haar echtgenoot in een gesprek met de verantwoordelijke wethouder op 1 december 2008 gewezen zijn op het voornemen om de aanvraag om een traplift af te wijzen. Gelet hierop hadden betrokkene en haar echtgenoot er rekening mee moeten houden dat zij spoedig een afwijzend besluit zouden ontvangen en dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift spoedig zou aanvangen. Ook dat had aanleiding kunnen - en gelet op de hiervoor al geschetste omstandigheden, moeten - vormen om een voorziening te treffen om tijdige indiening van het bezwaarschrift te waarborgen.
Slotoverwegingen
8. Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep doel treft en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.
9. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit op bezwaar van 7 april 2009 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2011.
(get.) R.M. van Male.
(get.) P.J.M. Crombach.
HD