ECLI:NL:CRVB:2011:BR1358

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3509 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering na strafrechtelijk onderzoek naar appellant

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van appellant, die van 15 maart 2006 tot 17 juli 2007 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De aanleiding voor de intrekking was een melding van de regiopolitie Groningen over een strafrechtelijk onderzoek naar appellant, waarbij hij verdacht werd van mensenhandel, bedreiging en mishandeling. Naar aanleiding van deze melding heeft het Samenwerkingsverband Sociale Recherche Groningen een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening aan appellant. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant inkomsten had ontvangen uit de prostitutie en giften van zijn vader, wat hij niet had gemeld bij de gemeente.

Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen heeft op 22 januari 2008 besloten de bijstand van appellant in te trekken en de kosten van bijstand terug te vorderen tot een bedrag van € 11.408,03. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het College heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Groningen heeft in een eerdere uitspraak op 14 mei 2009 het beroep van appellant tegen het besluit van het College ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat de rechtbank niet had hoeven wachten op het hernieuwde getuigenverhoor in de strafzaak, omdat de bestuursrechter niet gebonden is aan de oordelen van de strafrechter. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en merkt op dat appellant desgevraagd heeft aangegeven dat de getuigenverhoren inmiddels zijn afgerond, maar dat hij om persoonlijke redenen de nadien afgelegde getuigenverklaringen niet in de onderhavige procedure heeft willen inbrengen. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

09/3509 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 14 mei 2009, 08/653 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: College)
Datum uitspraak: 12 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.M. Rietveldt, advocaat te Hoogezand, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.W. Menkveld, advocaat te Utrecht. Het College heeft zich met voorafgaand bericht niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving van 15 maart 2006 tot 17 juli 2007 van de gemeente Groningen bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), naar de norm voor een alleenstaande.
1.2. Naar aanleiding van een melding van de regiopolitie Groningen dat strafrechtelijk onderzoek was verricht in verband met een vermoeden dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel, bedreiging en mishandeling in de periode van januari 2005 tot en met 14 juni 2007, heeft het Samenwerkingsverband Sociale Recherche Groningen een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader is dossieronderzoek verricht en is inzage verkregen in het proces-verbaal met de bevindingen van het strafrechtelijk onderzoek. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 21 januari 2008. Uit dit onderzoek is onder meer naar voren gekomen dat appellant in de periode van 15 maart 2006 tot en met juni 2007 inkomsten heeft ontvangen uit werkzaamheden van zijn vriendin uit prostitutie en uit giften van zijn vader. Daarbij heeft het College zich in hoofdzaak gebaseerd op de getuigenverklaringen die in de strafzaak zijn afgelegd, onder meer door de vriendin [naam vriendin] en de vader van appellant.
1.3. Bij besluit van 22 januari 2008 heeft het College de bijstand van appellant over de periode van 15 maart 2006 tot 17 juli 2007 ingetrokken, en de gemaakte kosten van bijstand over deze periode tot een bedrag van € 11.408, 03 van appellant teruggevorderd.
1.4. Bij besluit van 5 juni 2008 heeft het College het door appellant tegen het besluit van 22 januari 2008 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant niet alle inlichtingen heeft gegeven die nodig waren om het recht op bijstand op juiste wijze vast te stellen in verband met de inkomsten die hij heeft ontvangen uit de werkzaamheden van zijn vriendin uit prostitutie en uit giften van zijn vader.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het tegen het besluit van 5 juni 2008 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. De beroepsgronden zijn alle terug te voeren op de stelling dat de rechtbank voorbarig uitspraak heeft gedaan, aangezien appellant bij de rechtbank heeft aangegeven dat de getuigen in de strafzaak opnieuw onder ede zullen worden gehoord, en hij verzocht heeft de behandeling van de zaak aan te houden totdat het getuigenverhoor is afgerond.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij zich zal beperken tot bespreking van de aangevoerde grond.
4.1. Anders dan appellant is de Raad van oordeel dat er voor de rechtbank geen aanleiding bestond om de afloop van het gestelde hernieuwde getuigenverhoor af te wachten. De bestuursrechter is immers bij de vaststelling van en het oordeel over het hem voorgelegde geschil in het algemeen niet gebonden aan hetgeen in een strafrechtelijk geding door de desbetreffende rechter is geoordeeld, teminder nu in een strafrechtelijke procedure een andere rechtsvraag voorligt en een ander procesrecht van toepassing is.
4.2. Nu de aangevoerde grond niet kan slagen, dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
4.3. De Raad merkt overigens op dat van de kant van appellant ter zitting van de Raad desgevraagd is aangegeven dat de getuigenverhoren inmiddels zijn afgerond, dat de rechtbank uitspraak heeft gedaan en dat appellant tegen die uitspraak in hoger beroep is gegaan, maar dat appellant om hem moverende redenen de nadien afgelegde getuigenverklaringen niet in de onderhavige procedure heeft willen inbrengen.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en A.B.J. van der Ham en M. Hillen als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2011.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) R. Scheffer.
HD