ECLI:NL:CRVB:2011:BR1225

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/3150 WWB + 09/3151 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstandsuitkering wegens schending van inlichtingenverplichting

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 5 juli 2011, gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem. De appellanten, een echtpaar dat sinds 15 januari 2007 bijstand ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), hebben in hoger beroep de verlaging van hun bijstandsuitkering aangevochten. Deze verlaging, die betrekking heeft op de periode van 1 april 2008 tot 1 mei 2008, was vastgesteld op 5% van de bijstandsnorm. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Ubbergen had deze verlaging doorgevoerd omdat appellanten geen melding hadden gemaakt van een bankrekening die op naam van appellante stond bij AEGON.

De Raad heeft vastgesteld dat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van de rekening. De Raad oordeelt dat het feit dat de rekening op naam van appellante staat, impliceert dat zij op de hoogte moet zijn van het bestaan ervan en dat het tegoed op de rekening deel uitmaakt van haar vermogen. Appellanten hebben aangevoerd dat zij niet op de hoogte waren van de rekening, maar de Raad achtte deze stelling onvoldoende onderbouwd. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het College terecht heeft gehandeld door de bijstandsuitkering te verlagen.

De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenverplichting voor bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet naleven daarvan. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

09/3150 WWB + 09/3151 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], (hierna: appellant) en [Appellante] (hierna: appellante), wonende te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 29 april 2009, 08/5393 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Ubbergen (hierna: College)
Datum uitspraak: 5 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. R.G.H.M. de Glas, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2011. Appellanten zijn, zoals vooraf bericht, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.W. van de Langemheen, werkzaam bij de gemeente Ubbergen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellanten ontvangen vanaf 15 januari 2007 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2. Bij besluit van 15 april 2008 heeft het College de bijstand van appellanten over de periode van 1 april 2008 tot 1 mei 2008 verlaagd met 5% van de bijstandsnorm, op de grond dat appellanten, door geen melding te maken van een op naam van appellante staande rekening bij AEGON met [rekeningnummer], de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden.
1.3. Bij besluit van 30 oktober 2008 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 15 april 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
30 oktober 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij stellen zich - samengevat - op het standpunt dat zij de inlichtingenverplichting niet hebben geschonden, aangezien zij niet op de hoogte waren van het bestaan van de betreffende rekening.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB, voor zover van belang, doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
4.2. Niet in geschil is dat appellante houdster is van de onder 1.1 genoemde rekening bij AEGON en dat appellanten van deze rekening geen melding hebben gemaakt bij het College.
4.3. Naar vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraak van 30 juni 2008, LJN BD5843) rechtvaardigt het feit dat een bankrekening op naam staat van een betrokkene zowel de vooronderstelling dat de betrokkene met het bestaan van die rekening bekend is als de vooronderstelling dat het op die rekening staande tegoed een bestanddeel vormt van het vermogen waarover de betrokkene beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijke situatie is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is.
4.4. De Raad is van oordeel dat appellanten hierin niet zijn geslaagd. De stelling van appellanten dat zij - gelet op het ontbreken van rekeningoverzichten in de periode van
21 januari 2004 tot 13 december 2007 - niet op de hoogte waren van het bestaan van deze rekening, acht de Raad daartoe onvoldoende. Uit de gedingstukken blijkt voorts dat appellant op enig moment heeft verklaard dat hij en appellante weliswaar op de hoogte waren van het bestaan van de betreffende rekening, maar dat er niets met deze rekening gebeurde.
4.5. Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.2 tot en met 4.4 is de Raad met de rechtbank van oordeel dat het College terecht heeft aangenomen dat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2011.
(get.) W.F. Claessens.
(get.) N.M. van Gorkum.
HD