09/3153 WWB + 09/3154 WWB
[Appellanten], beiden wonende te [woonplaats] (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 29 april 2009, 09/5386 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Ubbergen (hierna: College)
Datum uitspraak: 5 juli 2011
Namens appellanten heeft mr. R.G.H.M. de Glas, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2011. Appellanten zijn, zoals vooraf bericht, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.W. van de Langemheen, werkzaam bij de gemeente Ubbergen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellanten ontvangen bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2. Op 24 januari 2008 hebben appellanten een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van - onder meer - duurzame gebruiksgoederen. Het betreft overnamekosten in verband met een verhuizing.
1.3. Bij besluit van 18 maart 2008, voor zover hier van belang, heeft het College deze aanvraag afgewezen. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is door het College bij besluit van 23 oktober 2008 ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat appellanten geen recht hebben op bijzondere bijstand, aangezien ten tijde van de aanvraag reeds in de kosten was voorzien.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
23 oktober 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. In de eerste plaats hebben appellanten aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte onder verwijzing naar artikel 3:49 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft geoordeeld dat het College voor de motivering van het bestreden besluit kon volstaan met de verwijzing naar het advies van de Commissie voor de Bezwaarschriften. In de tweede plaats hebben appellanten bestreden dat ten tijde van de aanvraag reeds in de overnamekosten was voorzien, nu de (schoon)ouders de kosten slechts hebben voorgeschoten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 3:49 van de Awb bepaalt dat ter motivering van een besluit of een onderdeel daarvan kan worden volstaan met een verwijzing naar een met het oog daarop uitgebracht advies, indien het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis is of wordt gegeven. Niet in geschil is dat het advies van de Commissie als bijlage bij het besluit van 23 oktober 2008 is meegezonden. Het College heeft bij dat besluit het besluit van 18 maart 2008 gehandhaafd en nader gemotiveerd, als vermeld in het advies. De onderhavige wijze van besluitvorming voldoet naar het oordeel van de Raad dan ook aan het bepaalde in artikel 3:49 van de Awb.
4.2. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WWB wordt bijstand verleend aan iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
4.3. Artikel 35, eerste lid, van de WWB bepaalt - voor zover van belang - dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders niet kan worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dat meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.4. De Raad stelt vast dat de aanvraag van appellanten om bijzondere bijstand betrekking heeft op kosten die zijn gemaakt, en ook al zijn voldaan, voordat de aanvraag is ingediend. Dit brengt met zich, gelet op artikel 35, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 11, eerste lid, van de WWB, dat appellanten voor de betreffende kosten geen recht op bijzondere bijstand hebben. De stelling van appellanten dat deze kosten zijn voorgeschoten door hun (schoon)ouders leidt de Raad niet tot een ander oordeel.
4.5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2011.