[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 januari 2010, 09/955 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Minister van Veiligheid en Justitie (hierna: minister)
Datum uitspraak: 30 juni 2011
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is aan de orde gesteld op 19 mei 2011. Partijen zijn - met bericht - niet verschenen.
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante is met ingang van 26 maart 2007 voor de duur van drie jaar in tijdelijke dienst aangesteld in de functie van [naam functie A] bij het projectbureau DJI Pool van de Sectordirectie Gevangeniswezen van de Dienst Justitiële Inlichtingen (hierna: DJI). Per 12 november 2007 is appellante overgeplaatst naar de Penitentiaire Inrichting [naam penitentiaire inrichting], en in tijdelijke dienst met een proeftijd tot uiterlijk 12 november 2009 aangesteld in de eerdergenoemde functie.
1.2. Appellante is op 6 mei 2008 - zonder bericht - niet verschenen voor de cursus Herhaling BHV. Op 7 en 8 mei 2008 is zij - eveneens zonder bericht - niet verschenen op haar werk. Bij brief van 8 mei 2008 heeft de minister appellante opgeroepen voor een gesprek op 9 mei 2008 en haar gewaarschuwd dat er, wanneer zij geen gehoor geeft aan deze oproep, rechtspositionele maatregelen tegen haar zullen worden getroffen, waaronder het stopzetten van de bezoldiging. Appellante heeft zich voor dit gesprek in de ochtend van 9 mei 2008 per sms-bericht afgemeld. Dezelfde dag is een huisbezoek bij appellante afgelegd. Daarbij is appellante gesommeerd om ’s middags haar werkzaamheden te hervatten. Appellante heeft te kennen gegeven dit niet te zullen doen. Daarop is aan appellante meegedeeld dat de door haar die dag te werken uren van haar verlofsaldo zullen worden afgeschreven. Appellante heeft hiermee ingestemd. Appellante is voorts gesommeerd om de volgende dag, 10 mei 2008, haar werkzaamheden te hervatten. Appellante heeft hieraan geen gehoor gegeven.
1.3. Bij besluit van 13 mei 2008 heeft de minister met toepassing van artikel 14 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) de bezoldiging van appellante onder meer over de dagen 6, 7, 8 en 10 mei 2008 ingehouden wegens ongeoorloofde afwezigheid. Bij beslissing op bezwaar van 13 februari 2009 (hierna: bestreden besluit) - voor zover in hoger beroep (nog) van belang - heeft de minister het besluit van 13 mei 2008 voor zover dit betrekking heeft op de inhouding van de bezoldiging over 7 en 8 mei 2008 gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar stelling dat haar geen verwijt valt te maken met betrekking tot haar afwezigheid op 7 en 8 mei 2008. De rechtbank heeft daartoe, met de minister, geoordeeld dat appellante een eigen verantwoordelijkheid heeft om zich op correcte wijze ziek te melden of te laten melden, hetgeen appellante heeft nagelaten.
3. De grieven van appellante in hoger beroep zijn in essentie een herhaling van hetgeen zij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
4.1. De Raad onderschrijft in grote lijnen hetgeen door de rechtbank is overwogen. Ook de Raad is van oordeel dat de bezoldiging van appellante over 7 en 8 mei 2008 terecht is ingehouden. Nu appellante heeft nagelaten zich overeenkomstig de daarvoor geldende procedure ziek te melden, is met betrekking tot die data sprake geweest van het opzettelijk in strijd met haar verplichtingen nalaten dienst te verrichten, zodat appellante ingevolge artikel 14 van het ARAR over die data geen aanspraak had op bezoldiging.
4.2. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en M.C. Bruning en G.F. Walgemoed als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2011.