ECLI:NL:CRVB:2011:BR1089

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2532 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die het beroep tegen een besluit van het Uwv om de WAO-uitkering van appellante in te trekken, ongegrond heeft verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 juli 2011 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat er onvoldoende medische en arbeidskundige grondslagen zijn om aan te nemen dat appellante op de datum in geding, 26 april 2009, ernstiger beperkingen had dan door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts zijn vastgesteld. De psychiatrische rapportage van 15 december 2010 biedt geen aanknopingspunten voor een andere conclusie. De Raad wijst erop dat uit het huisartsenjournaal van 28 mei 2009 blijkt dat er in april 2009 nog geen sprake was van een ernstige depressieve stoornis, zoals later door psychiaters is vastgesteld. De Raad concludeert dat de rechtbank de grieven van appellante afdoende heeft besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/2532 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 25 maart 2010, 09/2129 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Lück, verbonden aan de Stichting Achmea Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. K. Houtsma, advocaat te Roermond die zich op 4 februari 2011 als opvolgend gemachtigde heeft gesteld. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.H. Put.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv van 8 juli 2009, waarbij het Uwv – beslissend op bezwaar – heeft gehandhaafd zijn besluit van 25 febuari 2009 om de uitkering van appellante op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 26 april 2009 in te trekken. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het Uwv zijn besluit van 8 juli 2009 heeft kunnen baseren op de over appellante door de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige uitgebrachte rapportages. Uit deze rapportages volgt dat bij appellante per 26 april 2009 beperkingen tot het verrichten van arbeid bestaan, maar dat appellante met haar beperkingen een aantal voor haar geschikte functies kan vervullen, waarmee zij een zodanig inkomen kan verwerven dat geen sprake is van verlies van verdiencapaciteit.
1.2. De rechtbank heeft erop gewezen dat de bezwaarverzekeringsarts tot haar opvatting over de bij appellante bestaande mogelijkheden tot het verrichte van arbeid is gekomen, nadat zij appellante aansluitend aan de hoorzitting heeft onderzocht. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts, naar de rechtbank heeft overwogen, de voorhanden medische informatie, afkomstig van de huisarts, de cardioloog, de reumatoloog en de gynaecoloog die appellante hebben behandeld, in haar beoordeling betrokken.
1.3. De rechtbank heeft er voorts op gewezen dat door de arbeidsdeskundige en de bezwaararbeidsdeskundige voldoende is toegelicht dat in de geduide functies geen belastingen voorkomen die de mogelijkheden van appellante overschrijden.
2.1. In hoger beroep stelt appellante zich op het standpunt dat zij op medische gronden niet in staat is tot het verrichten van arbeid. Ten onrechte zijn in de FML geen beperkingen opgenomen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Bovendien zijn haar lichamelijke beperkingen onderbelicht gebleven. Om haar stellingen te onderbouwen bracht zij informatie van Revalidatiecentrum De Hoogstraat in de procedure, gedateerd 31 maart 2010, en een verslag van een psychiatrische expertise gedateerd 15 december 2010, op haar verzoek verricht door drs. A.F. Terwisscha van Scheltinga, psychiater in opleiding en prof.dr. R.S. Kahn, psychiater, verbonden aan het Universitair Medisch Centrum Utrecht.
2.2. De bezwaarverzekeringsarts heeft, zoals aangegeven in haar rapportage van 11 juni 2010, geen aanleiding gezien haar standpunt te wijzigen op basis van de informatie van het Revalidatiecentrum De Hoogstraat met name omdat deze informatie evident niet ziet op de datum in geding.
2.3. De in 2.1 vermelde psychiatrische expertise heeft de bezwaarverzekeringsarts aanleiding gegeven om een extra beperking in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) op te nemen ten aanzien van het belastingpunt conflicthantering. Ten aanzien van de twee andere items die volgens de psychiaters ook beperkt zouden moeten worden, namelijk uiten van eigen emoties en samenwerken, ziet de bezwaarverzekeringsarts geen aanleiding haar eerder ingenomen standpunt te wijzigen, aldus haar rapportage van 8 maart 2011. In zijn rapportage van 10 maart 2011 heeft de bezwaararbeidskundige aangegeven dat de aanscherping van de FML geen consequenties heeft voor de geduide functies. Appellante wordt derhalve onveranderd in staat geacht de bij deze functies behorende werkzaamheden te verrichten.
3.1. De Raad overweegt als volgt.
3.2. Hetgeen appellante heeft aangevoerd met betrekking tot haar psychische en lichamelijke klachten vormt in essentie een herhaling van hetgeen zij ook reeds in beroep bij de rechtbank naar voren heeft gebracht. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de grieven van appellante afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die grieven niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank op dit punt.
3.3. De door appellante in hoger beroep overgelegde brief van het Revalidatiecentrum De Hoogstraat, gedateerd 31 maart 2010, doet aan rechtsoverweging 3.2 niet af, reeds omdat deze brief niet ziet op de medische situatie van appellante per de datum in geding. De brief betreft immers een eerste onderzoek, na verwijzing door de behandelend reumatologe, ten einde de noodzaak tot intensieve multidisciplinaire revalidatie te beoordelen en bevat een advies aan de huisarts voor verdere behandeling.
3.4. Ook de Raad ziet in de psychiatrische rapportage van 15 december 2010 onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat voor appellante op de datum in geding, 26 april 2009, ernstiger beperkingen bestonden dan door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts al zijn aangenomen. Daarbij laat de Raad wegen dat zowel uit genoemde rapportage als uit het huisartsenjournaal van 28 mei 2009 valt af te leiden dat er in april 2009 nog geen sprake was van de ernstige depressieve stoornis waartoe de psychiaters concludeerden met betrekking tot de dagen – 2 en 26 november 2010 – waarop zij appellante hebben onderzocht.
3.5. Het is de Raad niet gebleken dat in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies belastingen voorkomen die de mogelijkheden van appellante te boven gaan.
3.6. Het hoger beroep van appellante treft, gelet op de overwegingen 3.2 tot en met 3.5, geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3.7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2011.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) J. van Dam.
NK