ECLI:NL:CRVB:2011:BR1068

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2392 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van de toekenning op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juni 2011 uitspraak gedaan in het geding tussen appellant, een burger-oorlogsslachtoffer, en de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder). Appellant had een verzoek ingediend om herziening van de afwijzing van zijn aanvraag op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De Raad heeft vastgesteld dat appellant in de Bersiap-periode is geïnterneerd, maar dat zijn psychische en lichamelijke klachten niet in verband kunnen worden gebracht met deze internering of met oorlogsgeweld. De Raad heeft het bestreden besluit van verweerder, dat de afwijzing van de aanvraag handhaafde, als deugdelijk en goed gemotiveerd beoordeeld. De Raad concludeert dat er geen causaal verband is tussen de erkende oorlogscalamiteiten en de klachten van appellant. Het beroep van appellant is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens in dergelijke zaken en bevestigt dat de bestuursrechter niet verplicht is om een tweede medisch advies te laten opstellen als de beschikbare gegevens voldoende zijn om tot een oordeel te komen.

Uitspraak

10/2392 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant)
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, thans: de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerder)
Datum uitspraak: 30 juni 2011
I. PROCESVERLOOP
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd door de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR), is in verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010,182), voortgezet door de Pensioen- en Uitkeringsraad als bedoeld in die wet. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de - voormalige - Raadskamer WUBO van de PUR.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 22 april 2010,
kenmerk BZ 927l, JZ/K60/2010 (hierna: bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden door een enkelvoudige kamer van de Raad op 17 maart 2011. Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank. De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar een meervoudige kamer. De behandeling is voortgezet ter zitting van 19 mei 2011, waar appellant en A.T.M. Vroom-van Berckel opnieuw zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1945 in het toenmalig Nederlands-Indië, heeft in 2000 een aanvraag ingediend om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer en toekenningen op grond van de Wubo. Bij besluit van 28 februari 2001 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Daartoe is overwogen dat niet is gebleken dat appellant is getroffen door
oorlogsgeweld. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddel ingesteld.
1.2. Bij brief van 22 april 2009 heeft appellant verweerder verzocht de afwijzing van zijn aanvraag te herzien. Bij besluit van 27 augustus 2009 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder alsnog erkend dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld. Zijn internering in de kampen Lodjiwetan en Temoeloes in de
Bersiap-periode is voldoende komen vast te staan. Voor het overige heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat bij appellant sprake is van psychische klachten, maar dat deze niet in verband staan met zijn oorlogservaringen. De lichamelijke klachten zijn volgens verweerder duidelijk uit andere oorzaken ontstaan.
2. Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
2.1.Verweerder is in bezwaar alsnog tot de conclusie gekomen dat de interneringen van appellant moeten worden aanvaard als oorlogscalamiteiten in de zin van de Wubo. Vervolgens heeft verweerder appellant laten onderzoeken door de geneeskundig adviseur, de arts A.M. Ohlenschlager. Uit het geneeskundig advies van 12 april 2010 komt naar voren dat bij appellant sprake is van een reactieve stemmingsstoornis met enkele PTSS-kenmerken, waarvoor kinderloosheid, werkloosheid en de financiële situatie belangrijke triggers zijn. Verder zijn er duidelijke symptomen van cluster B persoonlijkheids-problematiek. Deze is het gevolg van aanleg, van de ongunstige gezinsomstandigheden waaronder appellant is opgegroeid en van de beangstigende situatie in het na-oorlogse Indonesië. In het geheel der factoren is de - kortdurende - internering in de Bersiap-tijd van geen tot zeer geringe invloed geweest. De psychische klachten zijn dus niet als causaal aan te merken. Ook op de lichamelijke klachten zijn de interneringen niet van invloed geweest, aldus Ohlenschlager.
2.2. Met dit geneeskundig advies acht de Raad het bestreden besluit deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. Het advies van Ohlenschlager is op hoofdlijnen in overeenstemming met het reeds in 2001 uitgebrachte advies van een andere geneeskundig adviseur, de arts R.J. Roelofs. De beschikbare medische gegevens bieden geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het door verweerder, in het voetspoor van de geneeskundig adviseurs, ingenomen standpunt dat geen sprake is van aan de oorlog gerelateerd - tot blijvende invaliditeit leidend - psychisch of lichamelijk letsel. Appellant heeft van zijn kant geen objectieve medische gegevens aangedragen waaruit zou kunnen worden afgeleid dat dit wel het geval is.
2.3. Appellant heeft nog aangevoerd dat hij bij de medische beoordeling een instantie heeft gemist. Bij de voorbereiding van het primaire besluit van 27 augustus 2009 heeft geen medische advisering plaatsgevonden, omdat toen nog geen oorlogscalamiteiten waren erkend. Pas in bezwaar is het tot een medisch advies gekomen. Als gevolg hiervan ontbreekt de anders in bezwaar gebruikelijke herbeoordeling van het oorspronkelijke medische advies - in dit geval het advies van Ohlenschlager - door een andere geneeskundig adviseur. De Raad is echter van oordeel dat deze gang van zaken voortvloeit uit het stelsel van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Artikel 7:11 van de Awb schrijft voor dat op grondslag van het bezwaar een (volledige) heroverweging van het primaire besluit plaatsvindt. Dit betekent dat, indien de oorspronkelijke afwijzingsgrond geen stand houdt, het bestuursorgaan moet bezien of er aanleiding is voor een andere uitkomst. Ook deze nadere beoordeling maakt deel uit van de beslissing op bezwaar. Dit wordt niet anders doordat daarbij aspecten moeten worden betrokken die niet eerder aan de orde zijn geweest. Met het alsnog beoordelen van het causaal verband tussen de erkende oorlogscalamiteiten en de psychische klachten van appellant is verweerder de grenzen van de volledige heroverweging niet te buiten gegaan.
2.4. Het ontbreken van een tweede medisch advies in bezwaar is op zichzelf ook geen reden om een medische herbeoordeling te laten plaatsvinden in beroep bij de bestuursrechter. Zoals onder 2.2 is overwogen, wijzen in het geval van appellant alle medische gegevens in de richting van het ontbreken van een causaal verband. Er zijn geen aanwijzingen voor enige objectief gerechtvaardigde twijfel. De Raad ziet dan ook geen aanleiding om een nader (psychiatrisch) onderzoek te gelasten.
2.5. Gelet op het vorenstaande is het beroep van appellant ongegrond.
3. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2011.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) K. Moaddine.
HD