[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
de Raadskamer WBP van de Pensioen- en Uitkeringsraad, thans de Pensioen- en Uitkeringsraad, (hierna: verweerder)
Datum uitspraak: 30 juni 2011
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd door de Raadskamer WBP van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR), is in verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182), voortgezet door de Pensioen en Uitkeringsraad als bedoeld in die wet. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de -voormalige- Raadskamer WBP van de PUR.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 1 december 2010, kenmerk BZ01203645 (hierna: bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Wbp).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door G. Verrijn Stuart. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Appellante, geboren in 1922 in [woonplaats], heeft in juli 2008 bij verweerder een aanvraag ingediend voor een buitengewoon invaliditeitspensioen. Zij heeft daartoe gesteld dat zij betrokken was bij:
- het verrichten van plakwerk in [woonplaats];
- het verspreiden van Vrij Nederland (hierna: VN);
- het geld inzamelen voor de NSF;
- het hulp verlenen aan het Joods echtpaar G-v E, aan de moeder van S en aan A-R;
- het wegbrengen van een enveloppe naar een onbekende vrouw op het station in Utrecht.
1.3. De Stichting 1940-1945 (hierna: de Stichting) heeft hiernaar onderzoek verricht. Op 2 juli 2009 heeft de Stichting meegedeeld dat zij na het ingestelde onderzoek niet kan verklaren dat appellante heeft behoord tot de deelnemers aan het verzet of tot één van de categorieën van personen op wie de Wbp van overeenkomstige toepassing is.
1.4. Verweerder heeft geen aanleiding gezien gebruik te maken van haar bevoegdheid van de verklaring van de Stichting af te wijken en heeft bij besluit van 16 september 2009 de aanvraag afgewezen. Daartoe heeft verweerder overwogen dat de gestelde activiteiten niet zijn aangetoond of voldoende aannemelijk zijn gemaakt. Het verlenen van hulp aan verschillende mensen wordt gezien als humanitaire hulpverlening en niet als verzetsactiviteit. Wel is aangetoond dat appellante lid was van de VN-hulpdienst. Dat lidmaatschap op zich leidt echter niet tot de conclusie dat zij heeft behoord tot de deelnemers aan het verzet in de zin van de Wbp.
1.5. Appellante heeft tegen dat besluit bezwaar ingediend. Zij heeft in bezwaar Van de K en L als mogelijke referenten genoemd. Verder heeft zij gegevens verstrekt over haar medewerking aan VN.
1.6. De Stichting heeft daarop nogmaals een onderzoek verricht. De Stichting heeft onder meer de archieven van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (hierna: NIOD) geraadpleegd en de genoemde referenten Van de K en L benaderd. Het nadere onderzoek heeft geen bevestiging opgeleverd van de genoemde activiteiten. De Stichting heeft dan ook de eerdere negatieve verklaring gehandhaafd.
1.7. Op 18 augustus 2010 is appellante gehoord. Daarna heeft verweerder de Stichting benaderd om informatie te krijgen over de rol van Kl en Van N. De Stichting heeft na nader onderzoek aangegeven dat Kl geen topman was van VN in [plaatsnaam] en dat niet blijkt dat Van N activiteiten verrichtte voor VN in het Gooi. De Stichting heeft weer aangegeven de negatieve verklaring te handhaven.
1.8. Op 7 oktober 2010 heeft appellantes echtgenoot, wijlen de heer [naam echtgenoot], in een gelijktijdige bezwarenprocedure, aan verweerder meegedeeld dat een door hem ingesteld onderzoek bij het Nationaal Archief een negatief resultaat had opgeleverd. Wel was uit informatie van het NIOD gebleken dat de naam familie [naam familie] voorkomt in VN-documentatie, namelijk als betrokkene bij VN-bulletins, met M als contactpersoon. Ook over Kl wordt in de VN-documentatie vermeld dat hij was betrokken bij VN, met M als contactpersoon. Het ministerie van Defensie beschikt over een enquêtekaart over Kl, waaruit blijkt dat hij volgens eigen opgave vanaf 1940 in het verzet zat en vanaf 1944 pelotonscommandant bij de BS was. In deze brief heeft wijlen de heer [naam echtgenoot] aangeboden dat hij en appellante voor elkaar kunnen getuigen.
1.9. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen, waarbij het bezwaar van appellante ongegrond is verklaard.
2. De Raad staat voor de beantwoording van de vraag of het bestreden besluit, gelet op wat partijen in beroep hebben aangevoerd, in rechte stand kan houden. De Raad overweegt als volgt.
2.1. Tussen partijen staat vast dat appellante in de oorlogsjaren lid is geweest van VN en na de oorlog van de VN-hulpdienst.
2.2. De Raad volgt verweerder in zijn standpunt dat de onder 2.1 genoemde lidmaatschappen op zich onvoldoende zijn voor het aannemen van feitelijk verrichte verzetsdaden, omdat hieruit niet is af te leiden welke de aard, duur en intensiteit van eventuele verzetsdaden is geweest.
2.3. Voor het aannemen van de verzetsactiviteiten is nodig dat deze worden bevestigd met nadere gegevens. Een verklaring van de aanvraagster kan, hoe stellig en geloofwaardig ook, niet worden aangemerkt als voldoende onderbouwing. Uitsluitend een bevestiging door de huwelijkspartner is ontoereikend. De vraag is dus of er - naast de eigen verklaring van appellante en van wijlen de heer [naam echtgenoot] - voldoende andere gegevens zijn die ondersteuning bieden aan de gestelde verzetsactiviteiten.
2.4. De Raad onderschrijft op basis van de resultaten van de drie onderzoeken van de Stichting en de door appellante ingebrachte gegevens, de conclusie dat er geen objectieve bevestiging is verkregen van de gestelde verzetsactiviteiten. De Raad acht de door de Stichting verrichte onderzoeken zorgvuldig uitgevoerd. Niet is het gelukt om informatie te krijgen op basis waarvan de stellingen kunnen worden onderbouwd met nadere gegevens over de aard, duur en intensiteit van de verzetsactiviteiten. Zoals appellante heeft aangegeven, is het nadeel van het late aanvragen gebleken: alle mogelijke getuigen zijn inmiddels overleden. Anders dan appellante stelt, kan aan de door haar genoemde omstandigheid dat zij is uitgenodigd voor de herdenking van de bevrijding in 1995 niet het gewicht worden toegekend dat zij graag wil zien. Dat geldt ook voor hetgeen zij in bezwaar heeft aangevoerd, namelijk dat zij beschikt over een op 3 juli 1945 uitgereikte VN-oorkonde en over de tekst op de achterkant van de foto van diezelfde dag met verschillende VN-medewerkers. Ook hieruit blijkt niet wat de aard, duur en intensiteit waren van de gestelde verzetsactiviteiten.
2.5. Appellante heeft het als onbevredigend ervaren dat de gegevens die wijlen de heer van de Witte heeft aangereikt in de brief van 7 oktober 2010 niet zijn geverifieerd door de Stichting. De brief van 7 oktober 2010 biedt echter naar het oordeel van de Raad niet voldoende concrete aanknopingspunten op grond waarvan een volgend nader onderzoek aangewezen zou zijn geweest. Verweerders gemachtigde ter zitting heeft aangegeven dat de in deze brief genoemde gegevens wel zijn meegewogen in de besluitvorming. De Raad heeft - mede gezien het advies op bezwaar van 19 november 2010 - geen reden te twijfelen aan die mededeling. Het zou echter in het belang van appellante juister zijn geweest als ook dit deel van de weging kenbaar in het bestreden besluit zou zijn opgenomen.
3. Het bestreden besluit kan gelet op wat hiervoor is overwogen stand houden. Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2011.
(get.) A. Beuker-Tilstra.