ECLI:NL:CRVB:2011:BR0789

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6884 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld op basis van de Ziektewet na eerdere ziekteperioden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juli 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die zich niet kon verenigen met de eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellant had zich opnieuw ziek gemeld op 14 augustus 2008, na een periode van werkloosheid, en ontving een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. De verzekeringsarts concludeerde op 16 december 2008 dat de klachten van appellant niet tot zodanige beperkingen leidden dat hij niet in staat was zijn werk als administratief logistiek medewerker te verrichten. Het Uwv heeft vervolgens besloten dat appellant met ingang van 22 december 2008 geen recht meer had op ziekengeld op grond van de Ziektewet, omdat hij niet langer ongeschikt werd geacht voor zijn arbeid.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de beschikbare medische informatie geen aanleiding gaf om te twijfelen aan de beoordeling door de verzekeringsartsen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de artsen onvoldoende rekening hebben gehouden met zijn medische beperkingen. Hij verwees naar rapportages van de bedrijfsarts en andere specialisten die volgens hem aantoonden dat er meer aan de hand was dan alleen subjectieve klachten.

De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanleiding was om de eerdere beslissing van de rechtbank te herzien. De Raad bevestigde dat de beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts, die stelde dat er geen objectieve medische gegevens waren die de ongeschiktheid voor arbeid konden onderbouwen, juist was. De Raad oordeelde dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor het recht op ziekengeld, zoals vastgelegd in de Ziektewet, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

09/6884 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 11 november 2009, 09/1859 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 6 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 24 mei 2011 heeft appellant een aantal medische stukken aan de Raad doen toekomen. Bij faxbericht van 31 mei 2011 heeft het Uwv een reactie hierop ingezonden van zijn bezwaarverzekeringsarts.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2011. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, laatstelijk werkzaam als administratief logistiek medewerker, heeft zich vanuit de situatie dat hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet na eerdere ziekteperioden op 14 augustus 2008 opnieuw ziek gemeld met diverse lichamelijke klachten. Hij heeft van 16 oktober tot en met 8 december 2008 een training gevolgd bij het Spine & Joint Centre te Rotterdam. Bij onderzoek van appellant op 16 december 2008 is de verzekeringsarts tot de conclusie gekomen dat de al langer bestaande en niet goed objectiveerbare klachten van appellant niet tot zodanige beperkingen leiden dat hij niet tot het verrichten van zijn arbeid in staat is.
1.2. Bij besluit van 16 december 2008 heeft het Uwv aan appellant medegedeeld dat hij met ingang van 22 december 2008 geen recht (meer) heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) omdat hij niet langer wegens ziekte of gebrek ongeschikt tot het verrichten van zijn arbeid wordt geacht. Bij besluit van 4 februari 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 december 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat de beschikbare medische informatie geen grond geeft om te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling door de (bezwaar)verzekeringsartsen.
3. Appellant kan zich niet verenigen met de aangevallen uitspraak. Volgens hem hebben de (bezwaar)verzekeringsartsen onvoldoende rekening gehouden met zijn medische beperkingen op 22 december 2008. Zowel uit de rapportage van de bedrijfsarts van Argonaut als uit de ingebrachte informatie van onder andere de KNO-arts en de kaakchirurg, die een oude jukbeenbreuk vaststelden, volgt dat niet louter sprake is van subjectieve klachten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek recht op ziekengeld. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad wordt onder "zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. In de situatie van appellant geldt als "zijn arbeid" de functie van administratief logistiek medewerker.
4.2. De Raad ziet in hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank. Bezwaarverzekeringsarts R.M.E. Blanker heeft in zijn rapportage van 2 maart 2010 terecht erop gewezen dat bedrijfsarts O. Mahadew van Argonaut in het verslag van het in opdracht van de gemeente Delft uitgevoerde onderzoek uitdrukkelijk heeft vermeld dat de orthopedische, reumatologische en neurologische klachten van appellant niet zijn geobjectiveerd. In zijn rapportage van 31 mei 2011 heeft Blanker gemotiveerd uiteengezet dat de informatie van KNO-arts F.A.W. Peek van 8 februari 2010 en van kaakchirurg E.W. van Roesel van 8 april 2010 wellicht een zeer klein deel van de klachten van appellant verklaart, maar geen aanleiding geeft om terug te komen op zijn eerdere conclusie dat niets erop wijst dat appellant op 22 december 2008 ten gevolge van ziekte of gebrek buiten staat was om zijn arbeid als administratief
logistiek medewerker te verrichten. De Raad is van oordeel dat aanwijzingen ontbreken om aan de juistheid van de conclusie van bezwaarverzekeringsarts Blanker te twijfelen.
4.3. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2011.
(get) M. Greebe.
(get) M.A. van Amerongen.
NK