ECLI:NL:CRVB:2011:BR0187

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6444 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van onvoldoende bewijs van arbeidsongeschiktheid op 17-jarige leeftijd

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juni 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die een Wajong-uitkering had aangevraagd. Appellante, geboren op 8 januari 1962, had op 13 maart 2009 een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag op 23 april 2009 afgewezen, omdat appellante niet voldeed aan de voorwaarden om als jonggehandicapte te worden beschouwd. De rechtbank Maastricht had het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat appellante op 8 januari 1979, de datum waarop zij 17 jaar werd, door ziekte of gebrek zodanig beperkt was dat zij niet in staat was om 75% van het minimumjeugdloon te verdienen. De Raad heeft opgemerkt dat er geen medische gegevens beschikbaar waren van vóór of rond de datum in geding, die de frequentie en ernst van de klachten konden onderbouwen. De Raad heeft de bevindingen van de verzekeringsartsen onderschreven en geconcludeerd dat de rechtbank de beroepsgronden van appellante afdoende had besproken.

De Raad heeft ook opgemerkt dat appellante het risico had genomen dat medische gegevens uit haar jeugd niet meer beschikbaar waren, omdat haar toenmalige artsen deze hadden vernietigd. De onbekendheid van appellante met de mogelijkheid om een uitkering aan te vragen, kon niet leiden tot het oordeel dat het risico van het ontbreken van voldoende medische gegevens niet voor haar rekening kwam. Uiteindelijk heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen, zonder termen voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/6444 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 20 oktober 2010, 09/2011 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 juni 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I. Winia, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2011. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante, geboren op 8 januari 1962, heeft op 13 maart 2009 een aanvraag voor een uitkering krachtens de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Bij besluit van 23 april 2009 heeft het Uwv geweigerd aan appellante een Wajong-uitkering toe te kennen omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden om als jonggehandicapte in de zin van de Wajong te worden beschouwd. Bij besluit van 8 oktober 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Raad, overwogen dat aanspraken van een verzekerde in beginsel dienen te worden beoordeeld naar de regelgeving zoals die van kracht was op de datum waarop de aanspraak betrekking heeft. De aanvraag van appellante vloeit voort uit een door haar gestelde arbeidsongeschiktheid op de dag dat zij 17 jaar werd, te weten op 8 januari 1979, ten gevolge waarvan appellante op 8 januari 1980 aanspraak op een Wajong-uitkering meent te hebben. Op de datum waarop de aanspraak van appellante betrekking heeft waren de bepalingen van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) van toepassing, zodat de rechtbank de aanspraak inhoudelijk heeft beoordeeld aan de hand van het bepaalde in de AAW.
2.2. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de bevindingen van de betrokken verzekeringsartsen in twijfel te trekken. De rechtbank heeft daarbij - samengevat - in aanmerking genomen dat uit de voorhanden zijnde (medische) stukken niet is gebleken dat bij appellante op haar 17e levensjaar sprake is geweest van arbeidsongeschiktheid.
3. Appellante kan zich met de uitspraak van de rechtbank niet verenigen. Appellante heeft haar standpunt dat zij als jonggehandicapte dient te worden beschouwd gehandhaafd, onder verwijzing naar de in hoger beroep overgelegde informatie van de behandelend cardioloog dr. J.A. Kragten van 19 november 2010 en psychiater P. Koevoets van 24 november 2010 en 31 december 2010.
4.1. De Raad stelt vast dat in hoger beroep in essentie dezelfde gronden zijn aangevoerd als in beroep. De Raad is van oordeel dat de rechtbank deze beroepsgronden afdoende heeft besproken en genoegzaam heeft gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daaraan ten grondslag hebben gelegen.
4.2. Bezwaarverzekeringsarts J. Bruintjes heeft in zijn rapportage van 23 februari 2011 gemotiveerd uiteengezet dat de in hoger beroep ingebrachte informatie van cardioloog Kragten en psychiater Koevoets geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. De bezwaarverzekeringsarts heeft gesteld dat het best zo kan zijn dat appellante in haar jeugd al klachten had van dizzy spells en collaps en dat uit het stellen van de diagnose van ADHD volgt dat appellante daaraan ook al in haar jeugd heeft geleden, maar dat geen inzicht is verkregen in de frequentie en de intensiteit van de klachten. Het is volgens hem niet mogelijk om de beperkingen van appellante rond de leeftijd van 18 jaar met een zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst in beeld te brengen.
4.3. Zoals de Raad onder andere in zijn uitspraak van 16 oktober 2007, LJN BB5733 heeft overwogen, is niet beslissend of appellante op de dag waarop zij 17 jaar werd cardiologische afwijkingen had en aan ADHD leed, maar of zij op die datum als gevolg daarvan zodanige arbeidbeperkingen had dat zij niet staat was om 75% te verdienen van het voor haar geldende minimumloon. In de beschikbare gegevens heeft de Raad onvoldoende aanwijzingen gevonden dat appellante op 8 januari 1979 door ziekte of gebrek zodanig beperkt was dat zij niet in staat was om 75% van minimumjeugdloon voor een 17-jarige te verdienen. Er zijn geen stukken meer voorhanden van vóór of rond de datum in geding waaruit de frequentie en ernst van de klachten op dat moment kan worden afgeleid. Het feit dat appellante, naar eigen zeggen, slechts vele kortstondige dienstbetrekkingen heeft vervuld is geen voldoende onderbouwing van haar stelling dat zij al op de leeftijd van 17 jaar arbeidsongeschikt was.
4.4. Met de late aanvraag van de uitkering heeft appellante het risico genomen dat gegevens over haar medische situatie op de leeftijd van 17 en 18 jaar niet meer beschikbaar zijn omdat haar toenmalige Duitse artsen deze hebben vernietigd. Dit risico moet voor rekening van appellante blijven. Appellante heeft ter zitting benadrukt dat zij onbekend was met het bestaan van de mogelijkheid van het aanvragen van een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de AAW. Deze onbekendheid kan niet leiden tot het oordeel dat het risico van het ontbreken van voldoende medische gegevens niet voor appellante is.
5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2011.
(get.) M. Greebe.
(get.) M.A. van Amerongen.
KR