ECLI:NL:CRVB:2011:BR0186
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na hersteldverklaring
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante, die van 1 februari 2007 tot en met 31 juli 2008 als schoonmaakster werkte, meldde zich op 26 september 2008 ziek met rug- en mictieklachten. Na een periode van ziekte ontving zij een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW). De verzekeringsarts verklaarde haar op 2 maart 2009 hersteld voor haar werkzaamheden, wat leidde tot het besluit dat appellante geen recht meer had op ziekengeld. Dit besluit werd door het Uwv in een later stadium bevestigd, na een bezwaarprocedure die door appellante was gestart.
De rechtbank oordeelde dat de onderzoeken van de verzekeringsartsen voldoende informatie boden om te concluderen dat appellante geschikt was voor haar werk. Appellante voerde in hoger beroep aan dat zij nieuwe medische informatie had die haar standpunt ondersteunde, maar de Raad oordeelde dat deze informatie geen nieuw licht op de zaak wierp. De Raad bevestigde de eerdere oordelen van de rechtbank en de verzekeringsartsen, en concludeerde dat het Uwv op goede gronden had besloten om appellante geen ziekengeld meer toe te kennen.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt dat de betrokken verzekeringsartsen adequaat hebben gehandeld en dat de medische gegevens voldoende basis boden voor hun oordeel. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om de eerdere besluiten te herzien en dat appellante niet in aanmerking kwam voor een uitkering ingevolge de ZW.