ECLI:NL:CRVB:2011:BR0121

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-340 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer en WUBO-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juni 2011 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer en de toekenning van een WUBO-uitkering. De appellant, geboren in 1942 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in 1956 Nederland verlaten en in 1986 de Amerikaanse nationaliteit aangenomen. In 2009 diende hij een aanvraag in voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer, maar deze werd afgewezen omdat hij op dat moment niet de Nederlandse nationaliteit bezat. De verweerder, de Pensioen- en Uitkeringsraad, erkende wel dat appellant door oorlogsgeweld was getroffen, maar stelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die toepassing van de Wubo rechtvaardigden.

De Raad heeft vastgesteld dat de Wubo ook kan worden toegepast op personen zonder de Nederlandse nationaliteit, mits er sprake is van klaarblijkelijke hardheid. De Raad oordeelde dat de verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom er geen bijzondere omstandigheden waren die toepassing van de Wubo rechtvaardigden. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berustte en vernietigde het besluit. De verweerder werd opgedragen om vóór 1 oktober 2011 een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de Raad. Tevens werd bepaald dat het griffierecht aan de appellant moest worden vergoed.

Uitspraak

10/340 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellant], wonende te [woonplaats], Verenigde Staten, (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, thans de Pensioen- en Uitkeringsraad, (hierna: verweerder)
Datum uitspraak: 23 juni 2011
I. PROCESVERLOOP
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd door de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR), is in verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182), voortgezet door de Pensioen- en Uitkeringsraad als bedoeld in die wet. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de - voormalige - Raadskamer WUBO van de PUR.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 28 december 2009, kenmerk BZ 0000, JZ/P60/2009 (hierna: bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2011. Appellant is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1942 in het voormalige Nederlands-Indië, is in 1956 naar Nederland gekomen. In 1959 heeft hij zich in de Verenigde Staten gevestigd. In 1986 heeft hij de Amerikaanse nationaliteit aangenomen.
1.2. In 2009 heeft appellant een aanvraag ingediend om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer, toekenning van een periodieke uitkering en vergoeding van diverse bijzondere voorzieningen op grond van de Wubo.
1.3. Bij besluit van 3 november 2009 heeft verweerder de aanvraag van appellant afgewezen. Na bezwaar van appellant heeft verweerder bij het bestreden besluit die afwijzing gehandhaafd. Verweerder heeft erkend dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld vanwege zijn internering in de kerk in Tjandoer en de Landbouwschool in Soekaboemi tijdens de Bersiap-periode. Verweerder heeft echter de gevraagde uitkering en voorzieningen niet toegekend omdat appellant ten tijde van de aanvraag niet de Nederlandse nationaliteit had. Verweerder heeft geen bijzondere omstandigheden gezien op grond waarvan het een klaarblijkelijke hardheid zou zijn om de Wubo niet toe te passen.
2. Appellant heeft het volgende aangevoerd. Hij lijdt aan verscheidene lichamelijke en psychische ziekten. Hij heeft sinds zijn kindertijd slaapstoornissen vanwege de oorlog. Ook heeft hij gehoorverlies. Verder heeft hij hartoperaties moeten ondergaan en heeft hij lage rugpijnklachten.
3. Verweerder heeft verweer gevoerd.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Volgens artikel 3, eerste lid, van de Wubo is deze wet, voor zover in dit geding van belang, van toepassing op degene die in de naoorlogse jaren als burger getroffen is door oorlogsgeweld en op dat moment Nederlander was dan wel Nederlands onderdaan, op voorwaarde dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
4.2. De Raad stelt eerst vast dat appellant niet de Nederlandse nationaliteit heeft. Hij behoort dan ook in beginsel niet tot de kring van rechthebbenden van de Wubo.
4.3. In artikel 3, tweede lid, van de Wubo is echter geregeld dat de wet ook kan worden toegepast op de persoon die niet de Nederlandse nationaliteit bezit, als het niet toepassen van deze wet een klaarblijkelijke hardheid zou zijn.
4.4. Verweerder heeft toegelicht op welke wijze hij met de bevoegdheid van artikel 3, tweede lid, van de Wubo omgaat. Voor zover in dit geval van belang, maakt verweerder gebruik van deze bevoegdheid in zeer bijzondere omstandigheden. Daarbij kijkt verweerder naar de persoonlijke situatie van de betrokkene. Verweerder heeft toegelicht dat bij die weging aandacht wordt besteed aan de aard van de oorlogsgebeurtenis, de huidige sociale omgeving, de huidige financiële situatie, de ernst en aard van de gezondheidsproblemen, de reden van verlies van de Nederlandse nationaliteit en de reden van emigratie. Verweerder heeft benadrukt dat deze opsomming niet als limitatief moet worden gezien. Per geval wordt beoordeeld of er sprake is van een zeer bijzonder geval op grond waarvan het niet toepassen van de Wubo tot een klaarblijkelijke hardheid leidt.
4.5. De Raad stelt vast dat uit de gedingstukken in deze zaak onvoldoende blijkt dat verweerder een weging als onder 4.4 verwoord heeft gemaakt. Het bestreden besluit bevat geen motivering waaruit een dergelijke weging blijkt. Verweerder heeft immers volstaan met de motivering dat er geen bijzondere omstandigheden zijn. Daarmee heeft verweerder geen blijk gegeven van een brede beoordeling van de persoonlijke omstandigheden van appellant.
4.6. Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Het bestreden besluit kan daarom wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet in stand blijven. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak vóór 1 oktober 2011 een nieuw besluit moeten nemen.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling omdat niet is gebleken van daarvoor in aanmerking komende kosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat verweerder vóór 1 oktober 2011 een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Bepaalt dat verweerder aan appellant het in beroep betaalde griffierecht van € 35,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2011.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) I. Mos.
RB