de erven en/of rechtverkrijgenden van [Betrokkene], laatstelijk wonende te [woonplaats] (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 augustus 2009, 09/1883 (hierna: aangevallen uitspraak),
[Betrokkene] (hierna: betrokkene)
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 21 juni 2011
Namens betrokkene heeft mr. D. van der Wal, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. Van der Wal heeft bij fax van 3 mei 2011 de Raad bericht dat betrokkene is overleden en de Raad laten weten dat hij het geding namens appellanten wenst voort te zetten.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 10 mei 2011 waar partijen, zoals aangekondigd, niet zijn verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 10 november 2008 heeft het College de bijstand van betrokkene met ingang van 1 september 2008 ingetrokken op de grond dat hij zijn inkomstenverklaring over de maand september 2008 niet heeft ingestuurd en ook niet heeft gereageerd op het verzoek om contact op te nemen.
1.2. Op 15 januari 2009 heeft betrokkene bezwaar gemaakt tegen het besluit van 10 november 2008.
1.3. Bij besluit van 18 maart 2009 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 15 januari 2009 niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 18 maart 2009 ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij stellen zich op het standpunt dat betrokkene vanwege zijn medische gezondheidstoestand niet in staat was om tijdig bezwaar te maken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de wettelijke termijn van zes weken voor het maken van bezwaar ten tijde van de indiening van het bezwaarschrift was verstreken.
4.2. Op grond van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) blijft niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat betrokkene in verzuim is geweest.
4.3. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat in dit geval geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Uit de door betrokkene in bezwaar en beroep overgelegde medische gegevens, te weten de verklaringen van de arts E.H. Kalverdijk van 19 december 2008, van de hematoloog/oncoloog O.C. Leeksma van 8 juni 2009 en van de radioloog/oncoloog C.R.N. Rasch van 28 augustus 2009, is de Raad niet gebleken dat betrokkene ten gevolge van zijn medische toestand gedurende de gehele bezwaartermijn volledig buiten staat is geweest om een (eventueel voorlopig) bezwaarschrift in te dienen, dan wel daartoe de hulp van een derde in te schakelen. Dit onderdeel vindt steun in het feit dat betrokkene in staat is gebleken binnen de bezwaartermijn zijn arts E.H. Kalverdijk te verzoeken om ten behoeve van hem een medische verklaring op te stellen.
4.4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient derhalve te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2011.