ECLI:NL:CRVB:2011:BQ9898

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6324 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bijstandsuitkering en terugvordering van kosten wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de herziening van de bijstandsuitkering van appellant, die vanaf 23 november 2006 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De bijstand was aanvankelijk vastgesteld op de norm voor een alleenstaande, met een toeslag van 20%. Echter, na een signaal dat er een andere persoon op het adres van appellant stond ingeschreven, heeft de gemeente Vught een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de verleende bijstand. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant in strijd met zijn inlichtingenverplichting geen melding had gemaakt van de inschrijving van [v. L.] op zijn adres.

Bij besluit van 18 december 2007 heeft het College de bijstand van appellant herzien, waarbij de toeslag over de periode van 12 februari 2007 tot en met 3 oktober 2007 is vastgesteld op 10% in plaats van 20%. Tevens zijn de kosten van bijstand tot een bedrag van € 1.157,67 teruggevorderd. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het College terecht de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) als doorslaggevend heeft beschouwd. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank te weinig waarde heeft gehecht aan de verklaring van [v. L.] over zijn verblijf in Frankrijk, maar de Raad heeft deze verklaring niet als voldoende onderbouwd beschouwd.

De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat het College bevoegd was tot herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering, gezien de schending van de inlichtingenverplichting door appellant. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 21 juni 2011.

Uitspraak

09/6324 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 15 oktober 2009, 08/2451 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Vught (hierna: College)
Datum uitspraak: 21 juni 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.R. Ali, advocaat te ’s-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2011. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. G.J.B.C. Maton, kantoorgenoot van mr. Ali. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.P. Randewijk, werkzaam bij de gemeente Vught.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, alsmede voor de van toepassing zijnde regelgeving, verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellant ontving vanaf 23 november 2006 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande, met een toeslag van 20%. Naar aanleiding van een signaal dat op het adres van appellant nog een persoon stond ingeschreven, heeft de afdeling Samenlevingszaken van de gemeente Vught een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand.
In dat kader is informatie ingewonnen bij de gemeentelijke basisadministratie (GBA).
Blijkens een door [v. L.] op 12 februari 2007 ingevuld en ondertekend “inlichtingenformulier opneming in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegeven” en een door appellant ondertekende “verklaring inwoning hoofdbewoner” van 12 februari 2007 heeft [v. L.] zich op die datum ingeschreven als voor onbepaalde tijd inwonend bij appellant. [v. L.] heeft tot en met 3 oktober 2007 op het adres van appellant ingeschreven gestaan.
1.2. Bij besluit van 18 december 2007 heeft het College de bijstand van appellant over de periode van 12 februari 2007 tot en met 3 oktober 2007 herzien in die zin dat de toeslag over die periode is vastgesteld op 10% in plaats van op 20%. Tevens zijn de over deze periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 1.157,67 van appellant teruggevorderd. De besluitvorming berust op de overweging dat appellant, in strijd met de op hem rustende inlichtingenverplichting, geen mededeling heeft gedaan van het feit dat [v. L.] stond ingeschreven op zijn adres en dat appellant wordt geacht noodzakelijke kosten van het bestaan met [v. L.] te kunnen delen.
1.3. Bij besluit van 2 juni 2008 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 18 december 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 2 juni 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het College terecht doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan de inschrijving in de GBA, die tot stand is gekomen door de ondertekende verklaringen van [v. L.] en van appellant van 12 februari 2007. Appellant is er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd om zijn stelling dat [v. L.] in de in geding zijnde periode zijn hoofdverblijf in Frankrijk had aannemelijk te maken. Aan het e-mail bericht van [v. L.] en diens ter zitting afgelegde verklaring heeft de rechtbank geen doorslaggevende betekenis toegekend, omdat objectieve en verifieerbare gegevens over een verblijf van [v. L.] in Frankrijk ontbreken. Uit de aanname dat [v. L.] zijn hoofdverblijf had bij appellant, volgt de veronderstelling dat appellant met [v. L.] de noodzakelijke kosten van het bestaan kon delen, zodat het College op goede gronden heeft besloten dat appellant over de periode in geding recht had op een toeslag van 10%. Nu appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting niet behoorlijk is nagekomen was het College bevoegd tot herziening en terugvordering.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
3.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel berust. Naar aanleiding van het standpunt van appellant dat de rechtbank te weinig waarde heeft toegekend aan de door [v. L.] ter zitting van de rechtbank afgelegde verklaring overweegt de Raad als volgt. De verklaring van [v. L.] dat hij in de periode van 12 februari 2007 tot en met 3 oktober 2007 in Frankrijk woonde en werkte is noch in eerste aanleg noch in hoger beroep onderbouwd met enig verifieerbaar of objectief gegeven. Op grond daarvan is de Raad, met het College en de rechtbank, van oordeel dat meer gewicht toekomt aan de niet betwiste inschrijving in de GBA en de “verklaring inwoning hoofdbewoner” van appellant van 12 februari 2007.
3.2. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2011.
(get.) J.N.A. Bootsma.
(get.) B. Bekkers.
HD