ECLI:NL:CRVB:2011:BQ9896

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6133 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juni 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank ’s-Gravenhage van 13 oktober 2010. Appellant, die zich had gewend tot de Raad, was het niet eens met de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn rug- en psychische klachten niet goed zijn ingeschat en dat hij meer beperkt is in zijn arbeid dan het Uwv heeft aangenomen. Hij heeft verzocht om een nader deskundig onderzoek.

De Raad heeft het verzoek om een deskundige te raadplegen afgewezen en is van oordeel dat de medische beperkingen die aan appellant zijn vastgesteld, juist zijn. De Raad heeft de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige in het geding betrokken en geconcludeerd dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen, medisch en arbeidskundig geschikt zijn voor appellant. De Raad heeft geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, en is openbaar uitgesproken op 29 juni 2011.

Uitspraak

10/6133 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 13 oktober 2010, 09/9180 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 juni 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en op verzoek van de Raad een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2011, waar appellant niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.2. Het beroep richt zich tegen het ter uitvoering van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) genomen besluit van het Uwv van 25 november 2009 (hierna: bestreden besluit I). Hierbij heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit van
3 augustus 2009 dat voor appellant met ingang van 2 september 2009 geen recht op uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep - samengevat - aangevoerd dat zijn rug- en psychische klachten zijn onderschat en dat hij door deze klachten meer beperkt is ten aanzien van het verrichten van arbeid dan door het Uwv is aangenomen. Appellant heeft de Raad voorts verzocht een nader deskundig onderzoek te laten plaatsvinden.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De Raad heeft geen aanleiding gezien om met betrekking tot het bestreden besluit tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank heeft gegeven en stelt zich achter de overwegingen die de rechtbank in de aangevallen uitspraak aan dat oordeel ter grondslag heeft gelegd.
De Raad is van oordeel dat de rechtbank genoegzaam is ingegaan op de gronden van appellant. In hoger beroep zijn geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten naar voren gebracht. Evenmin als in beroep heeft appellant in hoger beroep objectieve medische gegevens ingebracht die twijfel doen rijzen aan de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen zoals neergelegd in de door het Uwv vastgestelde zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst van 23 juni 2009.
4.3. Gelet op het vorenstaande ziet de Raad geen aanleiding een deskundige te raadplegen.
4.4. Aldus uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellant vastgestelde medische beperkingen is de Raad, mede gelet op de in hoger beroep overgelegde rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige, voorts van oordeel dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellant in medisch en arbeidskundig opzicht geschikt dienen te worden aangemerkt.
4.5. Uit hetgeen hiervoor onder 4.2 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2011.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) T.J. van der Torn.
NK