10/3069 AW t/m 10/3084 AW
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Geldrop-Mierlo (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 20 april 2010, 09/3077, 09/2958, 09/3081 t/m 09/3084, 09/3087, 09/3137 t/m 09/3141, 09/3143 t/m 09/3146 (hierna: aangevallen uitspraak),
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], en 15 anderen volgens aangehechte lijst (hierna: betrokkenen)
Datum uitspraak: 16 juni 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkenen hebben verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2011. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.T.J.H. Berns, advocaat te ’s-Hertogenbosch, en R. van Weert, werkzaam bij de gemeente Geldrop-Mierlo. [Betrokkene], [Betrokkene 1], [Betrokkene 2] en [Betrokkene 4] hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C.W.C. van Zon, werkzaam bij Abvakabo FNV.
[Betrokkene 3] en [Betrokkene 5] zijn verschenen, bijgestaan door mr. Van Zon. [Betrokkene 6] is verschenen, bijgestaan door mr. R.G.A.M. Theunissen, advocaat te Eindhoven. [Betrokkene 7], [Betrokkene 8], [Betrokkene 10] en [Betrokkene 13] zijn verschenen, bijgestaan door mr. C. van der Steen, werkzaam bij het CNV te Eindhoven. [Betrokkene 9], [Betrokkene 11], [Betrokkene 12], [Betrokkene 14] en [Betrokkene 15] hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. Van der Steen.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Sinds 1 januari 1995 is de gemeente Geldrop aangesloten bij de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling en de Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO). In verband daarmee bestond het voornemen om de bestaande seniorenregeling in te trekken. Deze regeling hield in dat medewerkers met behoud van volledige bezoldiging vanaf de leeftijd van 55 jaar een half uur per dag en vanaf 58 jaar een uur per dag korter konden gaan werken. De werkgevers- en werknemersvertegenwoordiging van de commissie van het Georganiseerd Overleg (GO) hebben naar aanleiding van het daarover ontstane geschil verzocht om arbitrage. Bij uitspraak van 20 april 2000 heeft de Lokale Advies- en Arbitragecommissie (LAAC) geoordeeld dat het redelijk en billijk is de seniorenregeling per 1 mei 2000 te laten vervallen. Wel dient een overgangsregeling te worden getroffen inhoudende dat voor medewerkers die op 30 april 2000 in dienst zijn van de gemeente en op die datum 40 jaar en ouder zijn eenmalig een keuzemogelijkheid wordt geboden tussen de Geldropse seniorenregeling en de regeling van de CAR/UWO.
1.2. In verband met het samengaan van de gemeenten Geldrop en Mierlo per 1 januari 2004, heeft het bevoegd gezag vastgesteld dat toekenning van het seniorenverlof zal plaatsvinden op grond van de CAR/UWO en dat de overgangsregeling, overeenkomstig de arbitrage uitspraak voor de oud-Geldropse medewerkers van kracht blijft.
1.3. Op 16 december 2008 heeft appellant besloten tot het vaststellen van nieuw leeftijdsbewust personeelsbeleid met bijbehorend overgangsrecht. Bij afzonderlijke besluiten van 14 januari 2009 is betrokkenen - allen oud-Geldropse medewerkers - meegedeeld wat de rechtspositionele gevolgen voor ieder van hen zijn op grond van dit nieuwe beleid. Dit komt er op neer dat de betrokkenen die op 1 januari 2009 de leeftijd van 55 jaar nog niet hebben bereikt geen aanspraak meer kunnen maken op de oude seniorenregeling. Voor de betrokkenen die reeds gebruik maken van de regeling maar de leeftijd van 58 jaar nog niet hebben bereikt, betekent dit dat zij geen aanspraak meer kunnen maken op een uitbreiding naar één uur korter werken per dag.
1.4. Bij besluiten van 28 juli 2009 (hierna: bestreden besluiten) heeft appellant de bezwaren van betrokkenen tegen de besluiten van 14 januari 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten gegrond verklaard, de besluiten vernietigd en de besluiten van 14 januari 2009 herroepen voor zover daarbij is geoordeeld dat betrokkenen niet (meer) in aanmerking komen voor de overgangsregeling zoals getroffen bij de arbitrale uitspraak van 20 april 2000. De rechtbank heeft het collegebesluit van 16 december 2008, voor zover daarbij de bestaande overgangsregeling is beperkt, onverbindend verklaard wegens strijd met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het niet gaat om intrekking van de seniorenregeling maar om intrekking van de overgangsregeling op grond van een bindende arbitrage-uitspraak. Deze is destijds tot stand gekomen om de rechtszekerheid en het vertrouwen van betrokkenen te waarborgen. Intrekking betekent naar het oordeel van de rechtbank daarom per definitie een schending van het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. De groep zittende medewerkers mocht er op vertrouwen dat zij bij het bereiken van de leeftijd van 55 dan wel 58 jaar van de overgangsregeling gebruik konden maken.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
3.1. De arbitrale uitspraak van 20 april 2000 hield, behalve een overgangsregeling ten behoeve van medewerkers die op 30 april 2000 reeds gebruik maakten van de Geldropse seniorenregeling, ook een uitzicht op toekomstige aanspraken in voor medewerkers die op laatstgenoemde datum tussen de 40 en de 55 jaar oud waren. Voor zover deze toekomstige aanspraken op 1 januari 2009, gezien het inmiddels bereiken door een aantal betrokkenen van de leeftijd van 55 jaar dan wel 58 jaar, waren omgezet in daadwerkelijke aanspraken, laat het per die datum vastgestelde overgangsrecht van appellant deze ongemoeid. Alleen voor zover het ook op genoemde datum nog om toekomstige aanspraken gaat, houdt dit overgangsrecht het vervallen van die aanspraken in.
3.2. De Raad stelt voorop dat het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel niet zo ver strekken dat in een (uit beleid voortvloeiend) uitzicht op in de toekomst te realiseren aanspraken, en dus voorafgaand aan het daadwerkelijke intreden van die aanspraken, nooit meer verandering zou mogen worden gebracht. Dat het in dit geval aanwezige uitzicht het gevolg is van een arbitrale uitspraak, maakt, anders dan door de rechtbank is overwogen, niet dat de genoemde beginselen in dit geval wel per definitie aan verandering van dat uitzicht in de weg staan. Dit in aanmerking genomen, ziet de Raad geen reden om het door appellant vastgestelde (overgangs)recht onhoudbaar te achten. Appellant heeft aangegeven met zijn nieuwe leeftijdbewuste personeelsbeleid, waarin de aanspraken op verlof van oudere werknemers niet meer op zichzelf staan, maar zijn ingebed in een breder ouderenbeleid, te willen voldoen aan de eisen die worden gesteld door de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid. Dat appellant van mening is dat op zichzelf beschouwd ook aan die eisen zou zijn voldaan als de aanspraken van de Geldropse regeling, binnen dat bredere kader, onverkort zouden zijn overgenomen, en dat aan het niet toepassen van die laatste optie slechts financiële motieven ten grondslag liggen, betekent niet dat de beleidskeuzes van appellant, daaronder begrepen het overgangsrecht, niet rechtmatig zouden zijn te achten. De Raad tekent daarbij nog aan dat ook het nieuwe beleid van appellant voorziet in extra aanspraken op verlof voor ouderen. Weliswaar gaan deze op latere momenten in dan de aanspraken op grond van de Geldropse regeling, en komen de kosten voor het extra verlof voor de helft voor rekening van betrokkenen, maar daar staat tegenover dat de nieuwe aanspraken in uren omvangrijker zijn dan die van genoemde regeling.
3.3. Verder is de Raad van oordeel dat het leeftijdbewuste personeelsbeleid dat aan de bestreden besluiten ten grondslag ligt, onzorgvuldig tot stand is gekomen. Betrokkenen hebben hierbij grieven aangevoerd die de besluitvorming van de ondernemingsraad betreffen. Wat ervan deze grieven ook is, zij kunnen niet tot de slotsom leiden dat de bestreden besluiten onzorgvuldig tot stand zijn gekomen en daarom vernietigd moeten worden.
4. Het voorgaande betekent dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit van appellant waarbij het leeftijdbewuste personeelsbeleid is vastgesteld, voor zover dit een inperking inhoudt van het uit de arbitrage uitspraak voortvloeiende uitzicht, onverbindend is te achten, met vernietiging van de bestreden besluiten als gevolg. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaren.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en J.G. Treffers en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2011.