ECLI:NL:CRVB:2011:BQ9777

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1523 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijstandsverlening in de vorm van een geldlening op basis van artikel 48 WWB

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, die op 21 januari 2010 het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Vught ongegrond verklaarde. Het College had bij besluit van 28 januari 2008 bijstand verleend in de vorm van een geldlening op basis van artikel 48, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar nabestaandenuitkering door de Sociale verzekeringsbank, die was ingegaan per 1 april 2007, omdat zij een gezamenlijke huishouding was gaan voeren. Na bezwaar en een aanvraag voor bijstand, verleende het College de bijstand in de vorm van een geldlening, met als doel de periode tot de eerste betaling van de Anw-uitkering te overbruggen.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 21 juni 2011 geoordeeld dat het College terecht gebruik heeft gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid om bijstand in de vorm van een geldlening te verlenen. De Raad overweegt dat er geen grond is om te oordelen dat het College niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid. De Raad bevestigt daarmee de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien de Raad geen aanleiding ziet voor een dergelijke veroordeling.

Uitspraak

10/1523 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 21 januari 2010, 08/3596 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Vught (hierna: College)
Datum uitspraak: 21 juni 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.R. Ali, advocaat te ’s-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 10 mei 2011. Partijen zijn niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Bij besluit van 12 december 2007 heeft de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank de nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (hierna: Anw) van appellante per 1 april 2007 ingetrokken op de grond dat appellante een gezamenlijke huishouding is gaan voeren met [D.] (hierna: [D.]). Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit.
1.2. Vervolgens heeft appellante zich op 17 december 2007 gemeld bij de Centrale organisatie werk en inkomen (hierna: CWI) voor het doen van een aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. In het kader van deze aanvraag heeft appellante aangegeven dat [D.] vanaf 14 januari 2008 niet meer bij haar woont, zodat zij weer aan de voorwaarden voor een nabestaandenuitkering voldoet.
1.3. Bij besluit van 28 januari 2008 heeft het College appellante over de periode van 17 januari 2007 (bedoeld zal zijn: 17 december 2007) tot 14 januari 2008 met toepassing van artikel 48, tweede lid, onder a, van de WWB bijstand ter hoogte van € 750,00 verleend in de vorm van een geldlening.
1.4. Bij besluit van 24 september 2008 heeft het College het bezwaar van appellante tegen het besluit van 28 januari 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 24 september 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij heeft - kort samengevat - aangevoerd dat de bijstand om niet had moeten worden verleend.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Ingevolge artikel 48, tweede lid, aanhef en onder a, van de WWB kan bijstand worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken om over de betreffende periode in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
4.2. De Raad stelt vast dat het College de verlening van bijstand in de vorm van een geldlening in onderhavig geval uitdrukkelijk heeft gebaseerd op artikel 48, tweede lid, aanhef en onder a, van de WWB, welke bepaling een discretionaire bevoegdheid van het College betreft. In de door appellante aangevoerde omstandigheden ziet de Raad geen grond om te oordelen dat het College bij afweging van de in aanmerking komende belangen niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de bijstand te verlenen in de vorm van een geldlening. De Raad neemt daarbij mede in aanmerking dat de verleende bijstand mede ten doel had de periode tot de eerste betaling van de Anw-uitkering te overbruggen.
4.3. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak wordt dan ook bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en R.H.M. Roelofs en L.J.A. Damen als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2011.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) R. Scheffer.
HD