[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 juni 2010, 09/3139 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 juni 2011
Namens appellante heeft mr. M. Vaessen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere gronden van beroep ingediend en een tweetal brieven overgelegd van GGZ inGeest van 10 maart 2011.
Het Uwv heeft op 12 mei 2011 een rapportage overgelegd van bezwaarverzekeringsarts W.M. Koek van 11 mei 2011.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2011. Namens appellante is verschenen mr. M. Vaessen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.
1.1. Appellante is in 1996 met hoofdpijn en nekklachten, als gevolg van een stoot met haar hoofd tegen een stalen haak, uitgevallen voor haar werk als baliemedewerkster/caissière. Voorheen is appellante uitgevallen met klachten aan haar benen (spataderen).
1.2. Bij besluit van 30 juni 2008 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%, met ingang van 27 juni 2008 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
1.3. Bij besluit van 26 mei 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het tegen het besluit van 30 juni 2008 gemaakte bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
1.4. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellante op 27 juni 2008, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Het verlies aan verdiencapaciteit is berekend op 63,12%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De rechtbank heeft voorts overwogen dat van een “reformatio in peius” geen sprake is, aangezien de bezwaarverzekeringsarts bevoegd is om beperkingen te laten vervallen en de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) aan te passen. Appellante is met de uitkomst van het bestreden besluit niet in een nadeliger positie komen te verkeren.
3.1. In hoger beroep heeft appellante haar eerdere in bezwaar en beroep aangevoerde gronden herhaald. Zij is van mening dat aanvullende beperkingen moeten worden aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren en dat een urenbeperking geïndiceerd is. Sinds 17 augustus 2010 is appellante bij GGZ inGeest in behandeling voor een aanpassingsstoornis met depressieve stemming. Ook heeft zij herhaald haar grief over de ontoelaatbare “reformatio in peius”.
3.2. Het Uwv heeft onder verwijzing naar de nadere rapportage van 11 mei 2011 van bezwaarverzekeringsarts Koek zijn standpunt gehandhaafd. De bezwaarverzekeringsarts heeft aangegeven dat appellante meer dan twee jaar na de datum in geding een intakegesprek heeft gehad en dat de bevindingen van de GGZ niet zien op 27 juni 2008.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad kan zich geheel verenigen met de overwegingen van de rechtbank dat en waarom in het onderhavige geval geen sprake is van een verboden “reformatio in peius”.
4.2. Evenals de rechtbank heeft ook de Raad, gelet op het geheel van de omtrent appellante beschikbare gegevens zoals deze naar voren komen uit de rapporten van (bezwaar)verzekeringsarts, geen aanknopingspunten gevonden om aan de bevindingen van de verzekeringsgeneeskundigen te twijfelen.
Bezwaarverzekeringsarts Koek heeft in haar rapportage van 17 november 2008, aangevuld 1 december 2008, genoegzaam onderbouwd dat appellante niet beperkt is ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren en dat een urenbeperking niet is geïndiceerd. In haar nadere rapportage van 14 juni 2010 heeft de bezwaarverzekeringsarts genoegzaam gemotiveerd aangegeven dat het door appellante ingebrachte journaal van de huisarts met betrekking tot de periode 1996 tot en met 28 april 2010, geen aanleiding geeft om een ander standpunt in te nemen ten aanzien van de aangenomen beperkingen.
4.3. De Raad is met het Uwv van oordeel dat de in hoger beroep overgelegde informatie van GGZ inGeest geen ander licht werpt op de medische situatie van appellante op de datum in geding.
4.4. Een beroep op het verzekeringsgeneeskundig protocol Whiplash associated disorder I/II kan reeds niet slagen nu dit protocol eerst in werking is getreden op 1 april 2009.
4.5. De Raad ziet geen redenen om een deskundige te benoemen voor het instellen van een onderzoek.
4.6. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de bezwaararbeidsdeskundige genoegzaam heeft gemotiveerd dat appellante ondanks de voor haar vastgestelde beperkingen, in staat kan worden geacht de geduide functies te vervullen.
4.7. Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.6 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en F.A.M. Stroink als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2011.