ECLI:NL:CRVB:2011:BQ9167

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-81 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en beoordeling van belastbaarheid van appellant

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had op 17 september 2008 aan appellant meegedeeld dat hij per einde wachttijd, 11 november 2008, geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedroeg. Appellant heeft hiertegen bezwaar aangetekend, maar dit werd op 8 april 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 25 november 2009, waartegen appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting heeft appellant, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Hij voerde aan dat hij meer beperkt had moeten worden geacht, onder verwijzing naar verklaringen van een sociaal psychiatrisch verpleegkundige en een GZ-psycholoog. De Centrale Raad van Beroep heeft het onderzoek ter zitting geschorst om appellant de gelegenheid te geven een medisch onderzoek te laten uitvoeren. Uiteindelijk hebben partijen toestemming verleend om een nadere behandeling ter zitting achterwege te laten.

De Raad heeft de ingediende medische stukken en verklaringen beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er geen nieuwe gegevens waren die de eerdere oordelen van het Uwv en de rechtbank konden weerleggen. De Raad oordeelde dat de belastbaarheid van appellant niet was overschat en dat hij op de datum in geding in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de proceskostenveroordeling af, omdat hiervoor geen aanleiding bestond. De uitspraak werd openbaar gedaan op 17 juni 2011.

Uitspraak

10/81 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 25 november 2009, 09/760 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 juni 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.B.Th. Koekkoek, werkzaam bij CNV Vakmensen te Drachten, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. K.W. van Bree, eveneens werkzaam bij CNV Vakmensen te Drachten. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. E.T.B. van der Werf.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde appellant in de gelegenheid te stellen een medisch onderzoek te doen instellen respectievelijk nadere gronden in te dienen.
Bij brief van 28 oktober 2010 heeft de gemachtigde van appellant een verslag van GZ-psycholoog A.M. Hoogeveen van 20 september 2010 ingezonden. Hierop is van de zijde van het Uwv gereageerd met een rapport van bezwaarverzekeringsarts
M. Bakker van 22 november 2010.
Partijen hebben toestemming verleend een nadere behandeling ter zitting achterwege te laten.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 17 september 2008 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat voor hem per einde wachttijd, 11 november 2008, geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 35% bedraagt.
1.2. Bij besluit van 8 april 2009 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 11 november 2008 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van 8 april 2009 ongegrond verklaard.
3. Hetgeen appellant in het hoger beroepschrift heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van hetgeen hij reeds in beroep naar voren heeft gebracht. Onder verwijzing naar de verklaring van sociaal psychiatrisch verpleegkundige C. Nieboer van 4 december 2009, benadrukt appellant dat hij meer beperkt had moeten worden geacht.
4. De Raad ziet geen redenen om te komen tot een ander oordeel dan de rechtbank. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat het Uwv een onzorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de beperkingen van appellant. Met de beperkingen van appellant is genoegzaam rekening gehouden in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De Raad vindt in het dossier geen aanknopingspunten om aan te nemen dat appellant meer of anders beperkt is dan in de FML is neergelegd. Die aanknopingspunten vindt de Raad ook niet in de in hoger beroep ingebrachte medische stukken van sociaal psychiatrisch verpleegkundige Nieboer van 4 december 2009 en
GZ-psycholoog Hoogeveen van 20 september 2010. Uit de verklaring van Nieboer komen geen gegevens naar voren die nog niet eerder bekend waren. De Raad kan zich vinden het in hoger beroep gegeven commentaar van de bezwaarverzekeringsarts Bakker van 18 februari 2010. Ook de nadere ingebrachte medische informatie van
GZ-psycholoog Hoogeveen ondersteunt niet het door appellant ingenomen standpunt dat hij, ten tijde hier van belang, verdergaande beperkingen heeft mede als gevolg van zijn reisproblemen. Uit voornoemde informatie, die overigens niet ziet op de datum in geding, komt naar voren dat appellant spanningen ervaart om met het openbaar vervoer te reizen. Volgens Hoogeveen zijn er echter geen spanningen in sociale contacten en geen dwangmatigheden in gedrag of gedachten die appellant zouden kunnen belemmeren in het reizen.
5. Aldus ervan uitgaande dat de belastbaarheid van appellant niet is overschat, is de Raad met de rechtbank van oordeel dat appellant op de datum in geding in staat was tot het vervullen van de bij de schatting in aanmerking genomen functies. Naar het oordeel van de Raad heeft de bezwaararbeidsdeskundige J. van Dijk in zijn rapportage van 3 april 2009 reeds genoegzaam gemotiveerd waarom de belasting in de voorgehouden functies geen overschrijding oplevert van de belastbaarheid van appellant. De Raad kan zich overigens eveneens vinden in de nadere uitleg van de bezwaararbeidsdeskundige van
20 oktober 2009.
6. Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van J. Verrips als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2011.
(get.) J. Brand.
(get.) J. Verrips.
TM