ECLI:NL:CRVB:2011:BQ8876

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/3415 WAO + 10/3868 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en deugdelijkheid van arbeidskundig en medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen de uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage. De Centrale Raad van Beroep heeft op 15 juni 2011 uitspraak gedaan in de hoger beroepen van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank van 12 mei 2010 en 16 juni 2010. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn WAO-uitkering te herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55% en om de uitkering ongewijzigd voort te zetten. De rechtbank had de bezwaren van appellant ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad overweegt dat het aan het Uwv is om besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid te baseren op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag. Appellant heeft in hoger beroep niet kunnen aantonen dat de medische en arbeidskundige rapporten die aan de besluiten ten grondslag liggen, niet deugdelijk zijn. De Raad bevestigt de bevindingen van de rechtbank dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de informatie die is verzameld, adequaat is betrokken bij de oordeelsvorming van het Uwv.

De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een deskundigenonderzoek, omdat appellant zijn standpunt dat er onvoldoende beperkingen zijn aangenomen, niet heeft onderbouwd met medische gegevens. De hoger beroepen van appellant worden afgewezen en de aangevallen uitspraken worden bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/3415 WAO en 10/3868 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage van 12 mei 2010, 09/659 (hierna: aangevallen uitspraak I) en van 16 juni 2010, 09/6977 (hierna: aangevallen uitspraak II),
in de gedingen tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 juni 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I.G.M. van Gorkum, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Gorkum. Het Uwv was vertegenwoordigd door drs. J.C. van Beek.
II. OVERWEGINGEN
1.1.1. Bij besluit van 24 februari 2009 heeft het Uwv ongegrond verklaard de bezwaren van appellant tegen het besluit van het Uwv zijn WAO-uitkering per 6 januari 2009 te herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.1.2. Bij aangevallen uitspraak I heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 24 februari 2009 ongegrond verklaard.
1.2.1. Bij besluit van 21 augustus 2009 heeft het Uwv ongegrond verklaard de bezwaren van appellant tegen het besluit van het Uwv van 6 mei 2009 om de WAO-uitkering van appellant ongewijzigd voort te zetten.
1.2.2. Bij aangevallen uitspraak II heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 21 augustus 2009 ongegrond verklaard.
1.3. De aangevallen uitspraken rusten - kort samengevat - op de overwegingen dat de aan de besluiten van 24 februari 2009 en van 21 augustus 2009 ten grondslag gelegde medische en arbeidskundige rapporten deugdelijk zijn.
2. Appellant heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank bestreden.
3.1. De Raad overweegt als volgt.
3.2. Het is aan het Uwv besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een verzekerde te doen steunen op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag.Het is in een procedure die wordt gevoerd naar aanleiding van beslissingen omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een verzekerde aan de verzekerde om twijfel te zaaien aan de deugdelijkheid van de medische en arbeidskundige grondslag. De Raad wijst naar zijn uitspraak van 8 april 2011, LJN BQ0845.
3.3. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat appellant er niet in is geslaagd de in 3.2 bedoelde twijfel te zaaien.
3.4.1. De Raad is met de rechtbank, en op de door de rechtbank aangegeven gronden, van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van het Uwv in beide zaken op zorgvuldige wijze en conform de vereisten die aan een dergelijk onderzoek worden gesteld, heeft plaatsgevonden.
3.4.2. Op juiste wijze heeft de rechtbank in beide aangevallen uitspraken aangegeven op welke wijze het verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden, welke informatie de onderzoeken van appellant hebben opgeleverd, welke informatie van medische aard afkomstig van derden is verkregen en op welke wijze deze informatie door het Uwv in zijn oordeelsvorming is betrokken.
3.4.3. Uit hetgeen appellant in beroep en in hoger beroep naar voren heeft gebracht volgt niet dat het Uwv bij het vaststellen van de voor appellant geldende beperkingen van een onjuist of onvolledig beeld van de gezondheidssituatie van appellant is uitgegaan, dan wel de met de gezondheidssituatie van appellant samenhangende beperkingen heeft onderschat.
3.4.4. Appellant heeft zijn standpunt dat er onvoldoende beperkingen zijn aangenomen in verband met zijn klachten aan rug, been en elleboog niet onderbouwd met gegevens van medische aard. Appellant heeft zijn standpunt dat hij reeds op de datum in geding klachten van psychische aard had evenmin met gegevens van medische aard onderbouwd. De verklaring van de huisarts van appellant ziet op de situatie van appellant in 2003 en in 2009. Ook de in hoger beroep verstrekte informatie van Zorgbedrijf PsyQ van 11 oktober 2010 en 11 januari 2011 ziet niet op de datum in geding.
3.4.5. Het ter zitting van de Raad door de dochter van appellant gestelde over het medicijngebruik van appellant vindt geen steun in de in het dossier voorhanden zijnde gegevens van medische aard afkomstig van onder andere de huisarts van appellant.
3.4.6. Voorts acht de Raad van belang dat ook uit de stukken afkomstig van de appellant behandelende artsen geen steun voor zijn standpunt is te vinden.
3.4.7. Gelet op hetgeen is overwogen in 3.2 tot en met 3.4.6 bestaat er geen aanleiding voor een onderzoek door een door de Raad te benoemen deskundige.
3.5. De Raad is met de rechtbank, en op de door de rechtbank aangegeven gronden, van oordeel dat ook het arbeidskundig onderzoek van het Uwv in beide zaken op deugdelijke wijze heeft plaatsgevonden. De Raad is met de rechtbank en op dezelfde gronden van oordeel dat de functies die aan de schattingen ten grondslag liggen voor appellant geschikt zijn. De Raad heeft niets aan de overwegingen van de rechtbank toe te voegen.
3.6. De hoger beroepen van appellant treffen gelet op hetgeen is overwogen in 3.2 tot en met 3.5 mitsdien geen doel. De aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd.
3.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2011.
(get.) J. Brand.
(get.) T.J. van der Torn.
KR