ECLI:NL:CRVB:2011:BQ8779

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1452 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en inkomsten

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard tegen het besluit van het Uwv, dat zijn WAO-uitkering niet zou worden uitbetaald op basis van zijn inkomsten en een herziening naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65% had doorgevoerd. Appellant, die in 1989 met longklachten en spanningsklachten uitviel, was ten tijde van de uitspraak werkzaam als commercieel medewerker bij ABN AMRO Bank. De rechtbank oordeelde dat het Uwv op basis van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek tot de conclusie was gekomen dat appellant in staat was om zijn eigen werk in deeltijd te verrichten en andere functies te vervullen. Appellant had geen medische onderbouwing aangeleverd om zijn standpunt te onderbouwen dat zijn beperkingen waren onderschat. De rechtbank oordeelde dat het besluit van het Uwv niet onrechtmatig was en dat de resultaten van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet onjuist waren. Het verlies aan verdiencapaciteit werd vastgesteld op 58,7%, wat leidde tot de conclusie dat de WAO-uitkering niet tot uitbetaling kwam. In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere gronden, maar de Raad voor de Rechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen nieuwe aanknopingspunten waren voor een ander oordeel. De uitspraak werd gedaan op 17 juni 2011.

Uitspraak

10/1452 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 27 januari 2010, 09/3414 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 juni 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Tracey, werkzaam bij ARAG-Nederland, Algemene Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V., gevestigd te Leusden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2011. Appellant is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. J.J. Grasmeijer.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv van 9 april 2009 waarbij het Uwv – beslissend op bezwaar – heeft gehandhaafd twee besluiten van 14 november 2008.Bij het eerste besluit van 14 november 2008 heeft het Uwv onder toepassing van artikel 44 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) bepaald dat op basis van de inkomsten van appellant zijn WAO-uitkering met ingang van 1 januari 2008 niet wordt uitbetaald.Bij het tweede besluit van 14 november 2008 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant per 25 september 2008 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65% en onder toepassing van artikel 44 van de WAO bepaald dat de uitkering op basis van de inkomsten van appellant ook per 25 september 2008 niet wordt uitbetaald.
1.2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak uiteengezet dat appellant voltijds werkzaam was als administratief medewerker Verzekeringen bij de ABN AMRO Bank toen hij in 1989 met longklachten en spanningsklachten uitviel. De rechtbank heeft de uitkeringsgeschiedenis van appellant geschetst en aangegeven dat appellant ten tijde van het doen van de uitspraak als commercieel medewerker binnendienst (verzekeringen) voor 25 uur per week werkzaam is bij ABN AMRO Bank. De besluiten van 14 november 2008 zijn naar in de aangevallen uitspraak is vermeld, genomen in het kader van een herbeoordeling op grond van het per 1 oktober 2004 aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheid.
1.3. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat het besluit van 9 april 2009 niet onrechtmatig is. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de resultaten van het verrichte verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet onvolledig of onjuist. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek deel heeft uitgemaakt dossieronderzoek, het afnemen van een anamnese en het onderzoek van appellant. Uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebleken dat appellant astmatische bronchitis, insulineafhankelijke suikerziekte en darmklachten heeft en dat bij het vaststellen van de voor appellant geldende beperkingen hiermee rekening is gehouden. Appellant wordt verminderd energetisch belastbaar geacht, hij mag geen zware lichamelijke werkzaamheden verrichten en hij mag maximaal 30 uren per week en 7 uren per dag werken.Bij de totstandkoming van haar oordeel heeft de rechtbank voorts in haar beschouwingen betrokken dat appellant geen medische stukken in geding heeft gebracht op grond waarvan zou kunnen worden getwijfeld aan de juistheid van de resultaten van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek.
1.4. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat ook het arbeidskundig onderzoek dat ten grondslag ligt aan het besluit van 9 april 2009 geen gebreken vertoont. Appellant is zowel in staat zijn eigen werk in deeltijdomvang te verrichten als de geduide functies van telefonist/receptionist, schadecorrespondent en samensteller metaalwaren te vervullen.
1.5. De beroepsgrond van appellant dat ten onrechte geen zogenoemde maatmanwisseling is toegepast, heeft de rechtbank verworpen onder verwijzing naar de vaste rechtspraak van de Raad, zoals deze volgt uit onder meer de uitspraak van 27 februari 2001, LJN AE8593.
1.6. De rechtbank heeft ten slotte geoordeeld dat het verlies aan verdiencapaciteit 58,7% bedraagt en dat gelet op de inkomsten van appellant terecht is bepaald dat de WAO-uitkering van appellant niet tot uitbetaling komt.
2. In hoger beroep heeft appellant verwezen naar hetgeen hij reeds in beroep en in bezwaar naar voren heeft gebracht.
Hij heeft erop gewezen dat naar zijn mening ook de rechtbank de ernst van zijn klachten heeft onderschat, dat hij geen 30 uren per week kan werken, dat hij de geduide functies niet kan vervullen en dat ten onrechte geen maatmanwisseling is toegepast.
3.1. Het hoger beroep van appellant betreft gelet op hetgeen is vermeld onder 2 in essentie een herhaling van reeds eerder ingediende gronden. De rechtbank heeft deze gronden op juiste wijze in de aangevallen uitspraak weergegeven. De rechtbank heeft de gronden van appellant beoordeeld en met juistheid aangegeven waarom deze gronden niet slagen.
De Raad verenigt zich geheel met het oordeel van de rechtbank en de daaraan door de rechtbank ten grondslag gelegde overwegingen.
3.2. De Raad voegt daaraan toe dat ook het in hoger beroep wederom ingenomen standpunt van appellant dat zijn beperkingen zijn onderschat niet is onderbouwd met gegevens van een medicus of met een onderbouwde verwijzing naar de opvatting van een medicus. Aan de eigen opvatting van appellant omtrent de ernst van zijn beperkingen komt zonder zo’n onderbouwing geen doorslaggevende betekenis toe.
3.3. De Raad volgt appellant voorts niet in zijn standpunt omtrent de urenbeperking. Dit standpunt gaat eraan voorbij dat de functies waarop de schatting is gebaseerd een omvang van maximaal 20 uren hebben, appellant thans 25 uren per week werkzaam is en appellant in bezwaar het standpunt heeft ingenomen dat hij maximaal in staat is om
20 uren per week te werken.
3.4. In hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht, heeft de Raad gelet op 3.1 tot en met 3.3 geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het besluit van het Uwv van 9 april 2009 niet onrechtmatig is.
Het hoger beroep treft mitsdien geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J. Brand en B.J. van der Net als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2011.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) M.A. van Amerongen.
KR