ECLI:NL:CRVB:2011:BQ8562

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5186 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand en niet-ontvankelijk verklaring bezwaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juni 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor bewindvoerderskosten door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De appellante had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing, maar het College verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat de appellante niet tijdig de gronden van het bezwaar had ingediend. De appellante verbleef ten tijde van de correspondentie op Curaçao en stelde dat zij niet in staat was om te reageren op de verzoeken van het College. De Raad oordeelde dat het de verantwoordelijkheid van de appellante was om adequate maatregelen te treffen voor haar afwezigheid, zoals het tijdig melden van haar verblijf in het buitenland en het zorgen voor de behandeling van haar post. De Raad concludeerde dat de appellante niet aan deze verplichtingen had voldaan, waardoor het College terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep tegen de beslissing van het College ongegrond had verklaard. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

09/5186 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 augustus 2009, 08/4971 en 08/5078 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 7 juni 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.K. Ramdas, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2011. Partijen zijn, zoals vooraf bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 7 oktober 2008 heeft het College de aanvraag van appellante om bijzondere bijstand voor bewindvoerderskosten afgewezen.
1.2. Bij schrijven van 13 oktober 2008, door het College ontvangen op 30 oktober 2008, heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 oktober 2008.
1.3. Bij brief van 30 oktober 2008 heeft het College appellante verzocht om voor 13 november 2008 een motivering van het bezwaarschrift in te zenden. Daarbij is meegedeeld dat indien de gevraagde gegevens niet voor de gestelde datum zijn ontvangen het bezwaarschrift op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk wordt verklaard.
1.4. Bij besluit van 21 november 2008 heeft het College het bezwaar met toepassing van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van gronden van het bezwaar.
2. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover van belang, heeft de rechtbank het tegen het besluit van 21 november 2008 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd. Daartoe heeft zij, evenals in beroep, aangevoerd dat zij geen gebruik heeft kunnen maken van de gelegenheid het verzuim te herstellen aangezien zij ten tijde van de verzending van de brief van 30 oktober 2008 op Curaçao verbleef in verband met het overlijden van haar moeder. Voorts heeft appellante aangevoerd dat onduidelijk is of de brief van 30 oktober 2008 aan het juiste adres is verzonden en dat het aan het College is om aan te tonen dat appellante deze brief daadwerkelijk heeft ontvangen.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb dient het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar te bevatten. Artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb, voor zover hier van belang, bepaalt dat het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaarschrift van 13 oktober 2008 niet de gronden van het bezwaar bevat. In geschil is of appellante de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen en of het College na het ongebruikt verstrijken van de daartoe gestelde termijn in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft gemaakt om het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk te verklaren. De Raad beantwoordt die vragen evenals de rechtbank bevestigend. In aanvulling op hetgeen de rechtbank daarover in de aangevallen uitspraak heeft overwogen, in welke overwegingen de Raad zich geheel kan vinden, merkt de Raad het volgende op.
4.4. De Raad overweegt dat in een geval als dit, waarin een brief aangetekend is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, dient te worden onderzocht of het stuk door TNT Post op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden. Wanneer TNT Post bij aanbieding van het stuk niemand thuis treft en daarom een afhaalbericht achterlaat, komt het niet ophalen van dat stuk bij het kantoor van TNT Post voor rekening en risico van de belanghebbende.De Raad stelt vast dat de brief van 30 oktober 2008 aangetekend is verzonden en blijkens haar aanhef aan het juiste adres van appellante is gericht. De Raad acht het mede op grond van de overige gedingstukken, waaronder het in hoger beroep overgelegde Track & Trace overzicht van TNT Post, voldoende vaststaan dat deze brief op 31 oktober 2008 daadwerkelijk op het adres van appellante is aangeboden, dat deze brief vervolgens tot 21 november 2008 op de afhaallocatie van TNT Post beschikbaar is geweest, dat de brief daar niet is afgehaald en dat deze vervolgens op 24 november 2008 is geretourneerd aan het College. Deze gang van zaken is ook in overeenstemming met het feit dat appellante in die periode op Curaçao verbleef.
4.5. Naar vaste rechtspraak van de Raad ligt het op de weg van een betrokkene om bij afwezigheid, vanwege verblijf in het buitenland, adequate maatregelen te treffen zodat tijdig kan worden gereageerd op toegezonden correspondentie. Voor dit geding betekent dit dat het tot de eigen verantwoordelijkheid van appellante dient te worden gerekend om voorafgaand aan haar vertrek naar Curaçao aan het College kenbaar te maken hoe zij gedurende dit verblijf bereikt zou kunnen worden of er zorg voor te dragen dat de op haar huisadres ontvangen post tijdens haar afwezigheid adequaat wordt behandeld. De niet met verifieerbare stukken onderbouwde stelling van appellante, dat zij haar verblijf op Curaçao tevoren bij het College heeft gemeld, is door het College weersproken en de Raad ziet geen aanleiding aan die weerspreking te twijfelen. Het voorgaande leidt de Raad tot de conclusie dat appellante heeft nagelaten adequate maatregelen te treffen als hiervoor bedoeld, hetgeen haar is aan te rekenen.
5. Het hoger beroep slaagt niet zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2011.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) R. Scheffer.
HD