ECLI:NL:CRVB:2011:BQ8486

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-981 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing Wajong-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en gebrek aan medische gegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juni 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar geen Wajong-uitkering toe te kennen. De rechtbank Haarlem had eerder op 4 januari 2010 het beroep van appellante ongegrond verklaard. De Raad beoordeelt het geschil aan de hand van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) zoals die gold tot 1 januari 2010.

Appellante heeft in hoger beroep verzocht om een deskundige te benoemen en heeft een verslag overgelegd van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek door drs. A.A.L.T. Kraft. Dit verslag stelt dat appellante beperkingen had op haar 17/18 levensjaar die recht zouden geven op een Wajong-uitkering. Echter, de Raad constateert dat er geen medische gegevens beschikbaar zijn uit de relevante periode van 1977 en 1978, en dat de oudste medische informatie dateert van 1982. Hierdoor is het voor de Raad niet mogelijk om vast te stellen of appellante daadwerkelijk arbeidsongeschikt was in de periode waar het om gaat.

De Raad wijst erop dat de omstandigheid dat appellante pas meer dan 30 jaar na de mogelijke eerste arbeidsongeschiktheidsdag een aanvraag heeft ingediend, voor haar rekening en risico komt. De Raad heeft geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante geen doel treft en dat er geen proceskostenveroordeling zal plaatsvinden.

Uitspraak

10/981 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 4 januari 2010, 09-937 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 juni 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.L. Sarin, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2011. Voor appellante is verschenen mr. Sarin. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. M. Sluijs.
II. OVERWEGINGEN
1. Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), zoals die luidden tot 1 januari 2010.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv van 13 januari 2009, waarbij het Uwv – beslissend op bezwaar - heeft gehandhaafd zijn besluit appellante geen
Wajong-uitkering toe te kennen, omdat zij op en na 5 april 1978 minder dan 25% arbeidsongeschikt wordt geacht.
De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat zij geen reden ziet om de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen met betrekking tot de klachten van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen voor onjuist te houden, dat zij geen aanleiding ziet voor het inschakelen van een deskundige en dat de omstandigheid dat de medische situatie van appellante op en na 5 april 1977 niet meer op verantwoorde wijze is vast te stellen voor haar rekening en risico wordt gebracht nu zij eerst 30 jaar na de mogelijke eerste arbeidsongeschiktheidsdag een aanvraag voor een Wajong-uitkering heeft ingediend.
3. In hoger beroep heeft appellante opnieuw verzocht een deskundige te benoemen. Tevens heeft zij overgelegd een verslag, gedateerd 13 april 2011, van verzekeringsgeneeskundig onderzoek door drs. A.A.L.T. Kraft, verzekeringsarts– medisch adviseur, verbonden aan Triage medisch adviesbureau, gevestigd te ’s-Hertogenbosch. Appellante stelt zich op het standpunt dat zeker met deze rapportage aannemelijk wordt dat zij gezien het ziektebeeld beperkingen had op haar 17/18 levensjaar die een Wajong-uitkering rechtvaardigen.
4.1. Tussen partijen staat vast dat omtrent de situatie van appellante in 1977 en 1978, dan wel daarvoor geen informatie van medische aard aanwezig is. De oudste informatie van medische aard is de informatie omtrent de medische situatie van appellante bij haar aanmelding voor behandeling bij het IMP in ’s-Hertogenbosch in 1982.
4.2. In hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de rechtbank de in beroep aangevoerde gronden niet op juiste wijze heeft beoordeeld. In een situatie als geschetst in 4.1 waarin geen informatie bestaat over de periode in geding, dient in het verzekeringsgeneeskundige onderzoek op basis van de wel bekende gegevens zo goed als mogelijk te worden bezien of er aanwijzingen bestaan dat ook in de periode in geding relevante beperkingen aanwezig waren. Uit het verrichte verzekeringsgeneeskundige onderzoek volgt dat dit is geschied.
4.3. De door appellante in hoger beroep ingebrachte rapportage van de verzekeringsarts Kraft leidt de Raad niet tot het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden, dan wel tot een onjuist resultaat heeft geleid. De Raad wijst erop dat de conclusies van Kraft mede berusten op een andere diagnose dan in 1989 door psychiater M.G. Nijs - na een klinische behandeling van appellante gedurende 14 maanden - gesteld, zonder dat Kraft heeft onderbouwd waarom en op grond waarvan tot deze andere diagnose is gekomen. De Raad kan zich ook overigens vinden in de reactie van de bezwaarverzekeringsarts W.M. Koek van 27 april 2011 op de rapportage van Kraft, waarin zij onderbouwd aangeeft dat niet is vast te stellen dat er beperkingen zijn in 1977 en 1978 omdat hiervoor de medische feiten ontbreken en ook uit de overige omstandigheden niet zijn af te leiden. Koek heeft aangegeven dat niet uit het oog kan worden verloren dat appellante de HAVO heeft gevolgd, leerling laborante is geweest, de wereld is over gereisd en - zoals appellante het zelf heeft uitgedrukt - een ruig leven heeft geleid.
4.4. Zoals de Raad reeds vaker heeft uitgesproken, moet de omstandigheid dat eerst zeer geruime tijd nadat het recht op een uitkering zou hebben kunnen ontstaan een aanvraag is ingediend - in dit geval meer dan 30 jaar - en medische gegevens uit de relevante periode ontbreken, voor rekening en risico van aanvrager of aanvraagster komen. De Raad ziet dan ook in dit geschil geen grond om een medisch deskundige advies te laten uitbrengen.
4.5. Het hoger beroep van appellante treft gelet op 4.2 tot en met 4.4 geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2011.
(get.) J. Brand.
get.) R.L. Venneman.
KR