ECLI:NL:CRVB:2011:BQ8278

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/2837 WW + 10/5013 ZW + 11/1393 ZW + 11/1394 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WW- en ZW-uitkering met betrekking tot de aanvraag van appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juni 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WW- en ZW-uitkering aan appellant. De zaak betreft de aanvragen van appellant voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en de Ziektewet (ZW) voor de periode van oktober 2006 tot en met 15 februari 2007. Appellant stelde dat hij gedurende deze periode geen inkomen had, maar deze stelling werd niet onderbouwd. Het Uwv had bij besluiten van 8 december 2010 en 9 februari 2011 alsnog ZW-uitkering toegekend per 15 februari 2007, maar de Raad oordeelde dat deze besluiten niet volledig tegemoetkwamen aan de wensen van appellant.

Tijdens de zitting op 4 mei 2011 was appellant aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat mr. drs. H.M.G. Duijsters. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. P.C.P. Veldman. De Raad oordeelde dat de eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht niet in stand kon blijven, omdat het Uwv inmiddels een nieuw besluit had genomen dat de situatie van appellant had veranderd. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, behoudens de beslissing over de vergoeding van griffierecht en proceskosten.

De Raad concludeerde dat appellant geen recht had op een WW-uitkering of ziekengeld voor de periode van 24 oktober 2006 tot 15 februari 2007, omdat hij in die periode in dienst was bij stichting 1 en loon had ontvangen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank met betrekking tot de vergoeding van griffierecht en proceskosten, en veroordeelde het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.588,--. De uitspraak werd openbaar gedaan op 15 juni 2011.

Uitspraak

09/2837 WW
10/5013 ZW
11/1393 ZW
11/1394 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Maastricht van 15 april 2009, 08/1116 (aangevallen uitspraak 1) en van 28 juli 2010, 09/928 (aangevallen uitspraak 2)
in de gedingen tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 15 juni 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. H.M.G. Duijsters, advocaat, tegen beide aangevallen uitspraken hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend en heeft nadere besluiten ingezonden.
De voormalig werkgever van appellant, de Stichting [naam stichting 1], heeft na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld kenbaar gemaakt als partij te willen deelnemen maar heeft geen standpunt ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2011. Appellant is, opgeroepen bij gemachtigde te verschijnen, in persoon verschenen en bijgestaan door mr. Duijsters. Het Uwv, eveneens opgeroepen bij gemachtigde te verschijnen, heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman. Namens de voormalig werkgever is verschenen
[C.C.M. G-K] werkzaam bij [stichting 2], rechtsopvolger van [stichting 1].
II. OVERWEGINGEN
1.1. Partijen zijn het er over eens dat de aangevallen uitspraak 2 niet in stand kan blijven, omdat het Uwv bij besluiten van
8 december 2010 appellant alsnog ziekengeld heeft toegekend over de periode van 15 februari 2007 tot en met 24 oktober 2008 en bij besluit van 9 februari 2011 de wettelijke rente heeft vergoed. De Raad ziet geen aanleiding daarover anders te oordelen. De Raad zal die uitspraak vernietigen, behoudens voor zover daarin omtrent de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten in eerste aanleg is beslist.
1.2. De besluiten van 8 december 2010 en 9 februari 2011 komen niet volledig tegemoet aan appellant en zullen daarom met overeenkomstige toepassing in hoger beroep van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht in de onderhavige procedure worden betrokken. Appellant heeft gesteld dat hij vanaf 24 oktober 2006, zijn eerste ziektedag, tot
15 februari 2007 geen inkomen heeft gehad en hij wenst dit alsnog gecompenseerd te zien in de vorm van ziekengeld of een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
2. De Raad stelt voorop dat het Uwv bij de besluitvorming inzake de aanvraag om een WW-uitkering, respectievelijk ziekengeld de aanspraken van appellant per 15 februari 2007 heeft beoordeeld. Eerst ter zitting heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat hij over de periode van 24 oktober 2006 tot 15 februari 2007 geen inkomen heeft genoten. Appellant heeft deze stelling op geen enkele wijze onderbouwd. Ook in de dossiers zijn geen aanknopingspunten voor zijn standpunt te vinden. De Raad wijst er daarbij op dat appellant tot 15 februari 2007 in dienst is geweest van de [stichting 1] en dat aan appellant loonstroken over de periode van 24 oktober 2006 tot 15 februari 2007 zijn verstrekt. Appellant heeft bij zijn aanvraag om een WW-uitkering expliciet vermeld dat zijn loon tot 15 februari 2007 is doorbetaald. Reeds om deze reden ziet de Raad geen aanleiding appellant te volgen in zijn standpunt dat hij voor betaling van ziekengeld of WW-uitkering vanaf
24 oktober 2006 in aanmerking komt.
3. Overigens heeft appellant geen gronden aangevoerd tegen de besluiten van 8 december 2010 en 9 februari 2011, zodat de beroepen tegen deze besluiten ongegrond zijn. De beroepsgronden die appellant tegen aangevallen uitspraak 1 naar voren heeft gebracht ten aanzien van het recht op een WW-uitkering zijn door de besluiten van 8 december 2010 achterhaald. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het beroep tegen aangevallen uitspraak 1 niet slaagt.
4. Het Uwv heeft zich ter zitting bereid verklaard de proceskosten in beide zaken te vergoeden. Deze kosten worden bepaald op € 1.588,-- voor de kosten van rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak 1;
Vernietigt de aangevallen uitspraak 2, behoudens voor zover daarin is beslist omtrent de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten in eerste aanleg;
Verklaart de beroepen tegen de besluiten van 8 december 2010 en 9 februari 2011 ongegrond;
Veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 1.588,--, te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
€ 221,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2011.
(get.) M. Greebe.
(get.) N.S.A. El Hana.
CVG