ECLI:NL:CRVB:2011:BQ8226

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/2438 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging tijdelijke aanstelling en vertrouwensbeginsel in het bestuursrecht

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de tijdelijke aanstelling van appellante bij de gemeente Groningen. Appellante was sinds 1 juni 2006 tijdelijk aangesteld als medewerker Binnendienst en had een proefperiode van één jaar. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen heeft op 4 april 2008 besloten dat de aanstelling van appellante per 1 juni 2008 van rechtswege eindigt. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Groningen heeft het beroep van appellante tegen dit besluit op 2 maart 2010 ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 1 juni 2011 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad oordeelt dat het college in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat appellante niet voldeed aan de eisen die aan haar gesteld werden. Appellante stelde dat er toezeggingen waren gedaan door de gemeente die haar het vertrouwen gaven dat zij een vaste aanstelling zou krijgen. De Raad oordeelt echter dat de uitlatingen van de betrokkenen geen ondubbelzinnige toezeggingen bevatten die bij appellante gerechtvaardigd vertrouwen hebben gewekt. De Raad verwijst naar eerdere rechtspraak waarin is vastgesteld dat een beroep op het vertrouwensbeginsel alleen kan slagen als er uitdrukkelijke en ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen termen zijn voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar hebben uitgesproken.

Uitspraak

10/2438 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 2 maart 2010, 09/396 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: college)
Datum uitspraak: 1 juni 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. J.M. de Nooij, advocaat te Groningen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.N. Hoekstra en G. [V.], beiden werkzaam bij de gemeente Groningen. Verder is verschenen en gehoord de aan de kant van appellante opgeroepen getuige M[V.]] wonende te Groningen.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellante is bij besluit van 29 mei 2006 met ingang van 1 juni 2006 benoemd in tijdelijke dienst bij wijze van proef voor de duur van één jaar in de functie van medewerker Binnendienst bij [een afdeling].
1.2. Bij besluit van 19 november 2007 heeft het college, onder intrekking van een besluit van 11 juni 2007 waarbij de tijdelijke aanstelling bij wijze van proef van appellante werd verlengd tot 1 januari 2008, bepaald dat het dienstverband wordt verlengd tot 1 juni 2008.
1.3. Bij besluit van 4 april 2008 heeft het college bepaald dat de aanstelling van appellante met ingang van 1 juni 2008 van rechtswege eindigt. Verder is in dit besluit neergelegd dat aan appellante van 1 maart 2008 tot 1 juni 2008 buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging wordt verleend voor het volgen van een van gemeentewege betaalde studie en het lopen van stage bij de gemeente Smallingerland. Het bezwaar van appellante tegen dat besluit, voor zover dit de beëindiging van haar aanstelling betrof, is bij het bestreden besluit van 19 maart 2009 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
3.1. Het bestreden besluit betreft de beëindiging van de tijdelijke aanstelling van appellante bij wijze van proef als bedoeld in artikel 2:4, eerste en vierde lid, van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Groningen. Hierbij past de vraag of, behoudens anderszins strijd met enige regel van ongeschreven recht, het college in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat appellante niet aan de door het college in redelijkheid te stellen eisen of verwachtingen heeft voldaan (CRvB 13 april 2006, LJN AX1527).
3.2. Appellante heeft in hoger beroep de grond van de beëindiging van haar dienstverband niet betwist. Wel houdt zij staande dat haar van de kant van de gemeente Groningen toezeggingen zijn gedaan die bij haar het vertrouwen hebben gewekt dat zij na afloop van de tijdelijke aanstelling bij wijze van proef een vaste aanstelling (al dan niet als medewerker Binnendienst) zou krijgen. Appellante heeft hiervoor gewezen naar wat de P&O-adviseur [V.] bij het aanstellingsgesprek in april 2006 heeft gezegd, naar de uitlatingen van bedrijfsleider Van der [adres] in een gesprek op 2 november 2006 en naar het e-mailbericht van 24 april 2007 van haar direct leidinggevende [V.] aan [V.].
3.3. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 18 december 2008, LJN BG9703) kan een beroep op het vertrouwensbeginsel slechts slagen indien van de kant van een tot beslissen bevoegd orgaan ten aanzien van de betrokkene uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezeggingen zijn gedaan die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt.
3.4. In het aanstellingsgesprek heeft [V.] op vragen van appellante geantwoord: “bij niet goed functioneren zouden we nog een jaar kunnen verlengen, voordat we definitief tot een vaste aanstelling overgaan, maar dat gebeurt bijna nooit bij de gemeente”.Van der [adres] heeft in het gesprek van 2 november 2006 appellante, die net had vernomen dat zij voor het werk niet geschikt wordt geacht, te kennen gegeven dat appellante niet zomaar weggestuurd wordt en dat de gemeente meerdere diensten heeft waar voor haar gekeken gaat worden. De Raad is van oordeel dat noch de uitlatingen van [V.] noch die van Van der [adres] ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezeggingen bevatten die bij appellante het gerechtvaardigd vertrouwen hebben kunnen opwekken dat zij met ingang van 1 juni 2008 een vaste aanstelling als medewerker Binnendienst (of in een andere functie bij de gemeente Groningen) zou krijgen. Van der [adres] heeft appellante niet meer dan een rooskleurige voorstelling van zaken gegeven, die overigens in de bij het besluit van 4 april 2008 aan appellante toegekende voorzieningen een passend vervolg hebben gekregen. Het e-mailbericht van [V.] heeft geen zelfstandige betekenis, omdat daarin de uitlatingen van [V.] en Van der [adres] zijn bevestigd. Ook uit de verklaringen van de getuige [V.] ter zitting is de Raad van toezeggingen als zo-even bedoeld niet gebleken, nog daargelaten dat [V.] niet bevoegd was namens het college bindende toezeggingen over aanstelling en ontslag van medewerkers te doen.
3.5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. De Raad ziet ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en A.J. Schaap en G.F. Walgemoed als leden, in tegenwoordigheid van M.R. van der Vos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2011.
(get.) J.G. Treffers.
(get.) M.R. van der Vos.
HD