ECLI:NL:CRVB:2011:BQ8209

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/3274 WW + 10/3275 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terug te komen van eerder genomen besluiten inzake WW-uitkering zonder nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Alkmaar, die haar beroepen tegen besluiten van het Uwv ongegrond had verklaard. De besluiten betroffen de weigering van het Uwv om terug te komen van eerdere besluiten tot weigering en beëindiging van haar WW-uitkering. Appellante had verzocht om herziening van deze besluiten, maar het Uwv had deze verzoeken afgewezen op grond van het ontbreken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. De Centrale Raad van Beroep heeft op 15 juni 2011 uitspraak gedaan in deze zaak.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante in haar verzoeken geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die de eerdere besluiten konden rechtvaardigen. De Raad heeft daarbij verwezen naar de relevante wetgeving, in dit geval artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht, dat vereist dat bij een verzoek om terug te komen van een eerder besluit nieuwe feiten of omstandigheden moeten worden vermeld. De Raad heeft geoordeeld dat de door appellante aangevoerde argumenten, waaronder een eerdere uitspraak van de Raad, niet als nieuw feit konden worden aangemerkt.

De Raad heeft de aangevallen uitspraken van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het Uwv in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken om de verzoeken van appellante af te wijzen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. M. Greebe, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier, en is openbaar uitgesproken op 15 juni 2011.

Uitspraak

10/3274 WW
10/3275 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraken van de rechtbank Alkmaar van 20 mei 2010, 09/255 en 10/685 (hierna: aangevallen uitspraken),
in de gedingen tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 juni 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2011. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 4 juli 2003 heeft het Uwv aan appellante per 1 mei 2003 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) geweigerd. Bij besluit van 31 januari 2007 heeft het Uwv een aan appellante toegekende WW-uitkering op haar verzoek met ingang van 22 januari 2007 beëindigd. Met twee brieven van 13 oktober 2008 heeft appellante het Uwv verzocht om terug te komen van de besluiten van 4 juli 2003 en 31 januari 2007.
1.2. Het Uwv heeft deze verzoeken bij twee besluiten van 3 november 2008 met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen, omdat aan de verzoeken geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd.
1.3. Bij twee besluiten van 12 januari 2009 (bestreden besluiten) heeft het Uwv de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 3 november 2008 ongegrond verklaard en die besluiten gehandhaafd.
2. Bij de twee aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat een uitspraak die de Raad op 17 september 2008 heeft gewezen in een tussen haar en het Uwv gerezen geschil over haar WW-aanspraken op twee data in 2003 en 2004, is aan te merken als nieuw feit.
3.2. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraken bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Tegen het besluit van 4 juli 2003 heeft appellante bezwaar gemaakt. Nadat het Uwv dit bezwaar ongegrond had bevonden, heeft appellante beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij een uitspraak van 9 juni 2004 heeft de rechtbank dit beroep ongegrond verklaard. Appellante heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld.
4.2. Appellante heeft op een door haar op 28 januari 2007 ingevuld werkbriefje vermeld dat zij volledig aan het werk is sinds 22 januari 2007 en geen werkbriefjes meer wil ontvangen. Op deze mededeling heeft het Uwv gereageerd met het besluit van 31 januari 2007 waarbij de WW-uitkering met ingang van 22 januari 2007 is beëindigd. Appellante heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel aangewend.
4.3. De besluiten van 4 juli 2003 en 31 januari 2007 zijn in rechte onaantastbaar geworden.
4.4. Overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Awb, mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder genomen en onaantastbaar geworden besluit terug te komen, worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan het verzoek zonder nader onderzoek afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit.
4.5. Bij haar verzoek om terug te komen van de besluiten van 4 juli 2003 en 31 januari 2007 heeft appellante aangevoerd dat haar met de uitspraak van de Raad van 17 september 2008 (LJN BF7452) duidelijk is geworden dat de weigering van de WW-uitkering met ingang van 1 mei 2003 van invloed is op de omvang van haar arbeidsurenverlies per 15 juli 2003. Met de uitspraak is ook duidelijk geworden dat zij ten onrechte vreesde voor een terugvordering van WW-voorschotten en nog recht had op nabetaling van WW-uitkering.
4.6. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie onder andere LJN BO4339) vormt de inhoud van latere rechtspraak op zichzelf geen nieuw feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb.
4.7. Gegevens met betrekking tot de omvang van haar werkzaamheden voor [naam bedrijf 1] ten tijde van de beëindiging van haar werkzaamheden voor [naam bedrijf 2] waren aan appellante bekend en had zij – voor zover zij dit al niet deed – ten behoeve van de besluitvorming over haar WW-aanspraak per 1 mei 2003 bij het Uwv kunnen inbrengen. Voor de melding aan het Uwv in januari 2007 geldt dat het de eigen opvatting van appellante was die haar ertoe bracht om – bij het ontbreken van een feitelijke werkhervatting – met de mededeling dat zij weer aan het werk was, te komen tot een stopzetting van de voorschotten. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat hetgeen appellante heeft aangevoerd niet is aan te merken als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden.
4.8. Het Uwv was dan ook bevoegd om met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb de verzoeken van appellante af te wijzen en voor de motivering van zijn beslissingen te volstaan met te verwijzen naar de besluiten van 4 juli 2003 en 31 januari 2007. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het Uwv in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.9. De Raad zal de aangevallen uitspraken bevestigen.
5. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Greebe, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2011.
(get.) M. Greebe.
(get.) N.S.A. El Hana.
TM