ECLI:NL:CRVB:2011:BQ8094

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1911 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de weigering van loongerelateerde WGA-uitkering door het UWV na werkweigering

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin de rechtbank oordeelde dat de aangeboden werkzaamheden door de werkgever als passend konden worden aangemerkt. Appellant, die sinds 1 januari 1999 als internationaal chauffeur werkzaam was, heeft zijn werkzaamheden gestaakt vanwege rugklachten na een val op 24 juni 2005. Het UWV heeft appellant een maatregel opgelegd omdat hij weigerde de aangeboden passende arbeid te aanvaarden. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant de verplichting om passende arbeid te verrichten niet is nagekomen, wat heeft geleid tot de weigering van zijn uitkering op grond van de Wet WIA.

In hoger beroep heeft appellant betwist dat er sprake is geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek en dat de aangeboden werkzaamheden niet passend zijn. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geconcludeerd dat de bezwaarverzekeringsartsen gedegen onderzoek hebben verricht en dat de medische beperkingen van appellant correct zijn ingeschat. De Raad heeft de argumenten van appellant verworpen en bevestigd dat de aangeboden werkzaamheden medisch passend zijn, waarbij ook de reisafstand naar de werkplek acceptabel werd geacht.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd vastgesteld dat appellant niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan en dat de opgelegde maatregel door het UWV terecht is gehandhaafd. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 15 juni 2011.

Uitspraak

09/1911 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 25 februari 2009, 08/472 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 juni 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.A.J. van Putten, advocaat te Almere, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft bij brief van 8 februari 2010 een schrijven van 14 september 2009 van de neuroloog dr. K.M.B. van Nielen ingezonden en een rapport van 25 januari 2010 van medisch adviseur mr. drs. J.F.G. Wolthuis.
Het Uwv heeft in reactie hierop een commentaar van 11 februari 2010 van de bezwaarverzekeringsarts S.G. van Wageningen ingezonden.
Partijen hebben desverzocht nog enige inlichtingen verstrekt.
Bij brief van 11 november 2010 heeft appellant een hem betreffend concept rapport van
9 november 2010 van orthopedisch chirurg P.A.L. Blokzeijl ingezonden.
Het Uwv heeft hierop gereageerd door inzending van een commentaar van
17 november 2010 van de bezwaarverzekeringsarts J.C.H. Schnitger-Horsthuis.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met het geding 09/6373 WIA plaatsgevonden op 24 november 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Putten. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.F. de Roy van Zuydewijn.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een uitgebreide weergave van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad in de eerste plaats naar de aangevallen uitspraak.
1.2. Appellant was sinds 1 januari 1999 als internationaal chauffeur werkzaam bij het Internationaal [naam transportbedrijf] Laatstelijk werkte hij met behoud van loon als asfaltkipperchauffeur in verband met verminderd werkaanbod. Op 24 juni 2005 is appellant op het bedrijfsterrein van zijn werkgever ten val gekomen. Vanwege rugklachten heeft appellant op 22 augustus 2005 zijn werkzaamheden (definitief) gestaakt.
1.3. Bij besluit van 5 juli 2007 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant over het tijdvak
22 juni 2007 tot 22 juni 2011 op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel aangewend. Bij besluit van 6 juli 2007 heeft het Uwv appellant een maatregel opgelegd ter hoogte van deze loongerelateerde uitkering, waardoor deze niet tot uitbetaling komt. Hieraan is ten grondslag gelegd dat appellant geweigerd heeft de voor hem bij zijn werkgever beschikbare en hem aangeboden passende arbeid in een omvang van veertig uur in de week te aanvaarden. Had appellant deze arbeid wel aanvaard dan zou hij per 22 juni 2007 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn geacht en had hij geen recht gehad op een uitkering op grond van de Wet WIA.
1.4. Op 26 juli 2007 heeft de werkgever bij het CWI een ontslagvergunning aangevraagd voor appellant in verband met het niet meewerken aan re-integratie dan wel werkweigering. Deze ontslagvergunning is verleend, waarna appellant met ingang van 1 december 2007 is ontslagen.
1.5. Naar aanleiding van het tegen het besluit van 6 juli 2007 gemaakte bezwaar heeft het Uwv dit besluit herbeoordeeld. Daartoe heeft de bezwaarverzekeringsarts de functionele mogelijkheden van appellant als neergelegd in de door de verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opnieuw bezien. Daarbij is de inhoud betrokken van de door appellant ingebrachte brief van de orthopedisch chirurg dr. A.J. Swieringa. De bezwaarverzekeringsarts is tot de conclusie gekomen dat aan de rugklachten van appellant met de FML in ruime mate tegemoet is gekomen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft vervolgens een bedrijfsbezoek aan de werkgever gebracht. Naar de opvatting van de bezwaararbeidsdeskundige zijn de aan appellant door zijn werkgever aangeboden werkzaamheden als passend aan te merken. Daarop heeft appellant bij besluit van 5 februari 2008 (het bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft als haar oordeel gegeven dat de aangeboden werkzaamheden als passend kunnen worden aangemerkt. Het had aldus op de weg van appellant gelegen dit werk te aanvaarden. Door dit niet te doen is appellant de in artikel 30, eerste lid, van de Wet WIA opgenomen verplichting niet nagekomen, waarna het Uwv terecht een maatregel heeft opgelegd door toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 88, eerste lid, onder a, van de Wet WIA.
3.1. In hoger beroep heeft appellant betwist dat sprake is geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek. Voorts heeft hij het oordeel van de rechtbank bestreden dat hij uit medisch oogpunt gezien vanaf zijn woonplaats [woonplaats] de afstand tot de plaatsen waar hij het hem aangeboden werk zou moeten verrichten ([L. en H.]) per auto of openbaar vervoer kan overbruggen en heeft hij gesteld dat de werkzaamheden onvoldoende passend zijn.
3.2. Het Uwv heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest, dat aanpassing van de FML niet objectief medisch valt te motiveren en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Met betrekking tot de door het Uwv aan appellant opgelegde maatregel is het volgende wettelijk kader van belang:
Artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA: De verzekerde die recht heeft op een WGA-uittkering is verplicht passende arbeid te verrichten indien hij daartoe in de gelegenheid wordt gesteld.
Artikel 30, vierde lid, van de Wet WIA: Onder passende arbeid wordt verstaan alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de verzekerde is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd.
Artikel 88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA: Het Uwv weigert een uitkering op grond van deze wet geheel of gedeeltelijk, blijvend of tijdelijk indien: de verzekerde verplichtingen, bedoeld in artikel 27, tweede tot en met vijfde lid, 28, 29, of 30 niet of niet behoorlijk is nagekomen.
Artikel 90, eerste lid, van de Wet WIA: Een maatregel als bedoeld in artikel 88 of 89 wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de verzekerde de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
4.2. Ingevolge de bijlage bij het Maatregelenbesluit Uwv is het niet nakomen van de verplichting van artikel 30, eerste lid, Wet WIA een overtreding in de vijfde categorie, ten derde. In artikel 7, eerste lid, aanhef en onder f, van het Maatregelenbesluit Uwv is bepaald dat de hoogte en de duur van de maatregel opgenomen in de vijfde categorie dat deel van de uitkering is dat niet tot uitbetaling zou komen indien de verzekerde de bedoelde verplichting wel zou zijn nagekomen.
4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat de getroffen maatregel op evenvermelde bepalingen rust. Evenmin zijn de aard en omvang van de bij de werkgever voor appellant beschikbare arbeid tussen partijen in geschil. Die arbeid behelst het gedurende veertig uur per week verrichten van kantinedienst, licht verfwerk/schoonmaakwerk, onderdelen halen, vuilniswagen besturen met bijrijder en afzetting rijden. De werkzaamheden dienen plaats te vinden op [L. en H.]] Tussen partijen is, gelet op het hoger beroep en het verhandelde ter zitting, uitsluitend in geschil of met de aangeboden werkzaamheden sprake is van arbeid die in medisch opzicht voor appellant passend is.
4.4. De Raad volgt appellant niet in zijn stelling dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de betrokken (bezwaar)verzekeringsartsen gedegen medisch onderzoek hebben verricht en de uit hun onderzoek getrokken conclusies op overtuigende wijze hebben onderbouwd. Te minder reden ziet de Raad voor twijfel aan de medische oordeelsvorming, nu aan het in hoger beroep overgelegde conceptrapport van de orthopedisch chirurg Blokzeijl geen aanwijzigen vallen te ontlenen dat de betrokken (bezwaar)verzekeringsartsen een verkeerd beeld hadden van de aard van de rugklachten van appellant. De bezwaarverzekeringsarts Schnitger-Horsthuis heeft in haar commentaar van 17 november 2010 erop gewezen dat de bevindingen van orthopedisch chirurg Blokzeijl overeenstemmen met die van zijn collega Swieringa in 2007, dat die aan de bezwaarverzekeringsarts bekend waren en dat daarmee rekening is gehouden. Bij gebreke verder van aanwijzingen voor het tegendeel ziet de Raad geen grond voor de veronderstelling dat in de FML, die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, is uitgegaan van te geringe medische beperkingen van appellant.
4.5. De bij de werkgever beschikbare arbeid is ook naar het oordeel van de Raad in medisch opzicht passend. De Raad onderschrijft dienaangaande de overwegingen van de rechtbank. Zowel in de primaire fase van de besluitvorming als in de bezwaarfase heeft arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden, behelzende onder meer een werkplekonderzoek en zijn de verschillende onderdelen van het werk getoetst aan de in de FML neergelegde beperkingen van appellant. Niet gezegd kan worden dat de passendheid van het werk niet op een deugdelijk onderbouwde arbeidskundige grondslag berust. Dat geldt ook als daarbij de door appellant te overbruggen reisafstand van zijn woonplaats [woonplaats] naar resp[L. en H.]] waar de aangeboden werkzaamheden dienden te worden verricht, in aanmerking wordt genomen. Appellant bedient zich voor zijn vervoer van een eigen auto. Niet weersproken is dat de door de arbeidsdeskundige aangenomen reisduur naar deze locaties per auto respectievelijk ongeveer 20 en 45 minuten bedraagt. De Raad heeft ook anderszins geen reden om daaraan te twijfelen. De Raad stelt vast dat deze reisduur niet in strijd komt met de in de FML opgenomen beperking met betrekking tot het item zitten, te weten dat appellant in staat wordt geacht ongeveer een uur achtereen te zitten.
4.6. Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en mr. T. Hoogenboom en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2011.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M. Mostert.
KR