ECLI:NL:CRVB:2011:BQ7904

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/3113 WWB-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake terugvordering bijstandsverlening en herziening toeslagpercentage

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 31 mei 2011, wordt het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam behandeld. Appellante ontving sinds 1 december 1996 bijstand, laatstelijk op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) met een toeslag van 20% van het netto minimumloon. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam had echter bij besluit van 9 november 2007 de bijstand van appellante met ingang van 5 oktober 2007 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 5 tot en met 31 oktober 2007 teruggevorderd tot een bedrag van € 1.294,60. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond, waarop appellante in hoger beroep ging.

De Raad oordeelt dat het College ten onrechte het volledige bedrag aan gemaakte kosten van bijstand heeft teruggevorderd. De Raad stelt vast dat de toeslag voor de periode van 5 tot en met 31 oktober 2007 ten onrechte op 20% was vastgesteld, terwijl deze op 10% had moeten zijn. Dit was het gevolg van het feit dat appellante niet had gemeld dat een andere persoon op haar adres woonde, waardoor zij haar inlichtingenverplichting had geschonden. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en draagt het College op om een nieuwe berekening van het terugvorderingsbedrag te maken, waarbij het College binnen 6 weken na verzending van de uitspraak het gebrek in het besluit van 17 september 2008 moet herstellen.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor het College om zorgvuldig om te gaan met terugvorderingen en de juiste toepassing van de wetgeving omtrent bijstandsverlening. De Raad heeft de zaak gesplitst van andere gevoegde zaken en doet nu afzonderlijk uitspraak.

Uitspraak

09/3113 WWB-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
T U S S E N U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 april 2009, 08/4260 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 31 mei 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. O.F.X. Roozemond, advocaat te Soest, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in de gedingen tussen appellante en het College, genummerd 09/2730 WWB en 10/432 WWB, plaatsgevonden op 19 april 2011. Appellante noch haar gemachtigde is verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.J. Telting, werkzaam bij de gemeente Amsterdam. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt heden afzonderlijk een tussenuitspraak gedaan.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontving met ingang van 1 december 1996 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder, verhoogd met een toeslag van 20% van het netto minimumloon.
1.2. Bij besluit van 9 november 2007, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 2 april 2008, heeft het College de bijstand van appellante met ingang van 5 oktober 2007 ingetrokken.
1.3. Bij besluit van 15 mei 2008, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 september 2008, heeft het College de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 5 oktober 2007 tot en met 31 oktober 2007 van appellante teruggevorderd tot een bedrag van € 1.294,60.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 17 september 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Bij uitspraak van 7 april 2009 heeft de rechtbank het tegen het besluit van 2 april 2008 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van heden, nummers 09/2730 WWB en 10/432 WWB, heeft de Raad deze rechtbankuitspraak vernietigd. Daarbij heeft de Raad tevens het besluit van 2 april 2008 vernietigd en, zelf in de zaak voorziend, het primaire besluit van 9 november 2007 herroepen en bepaald dat de bijstand van appellante met ingang van 5 oktober 2007 in die zin wordt herzien dat de toeslag vanaf die datum wordt vastgesteld op 10% in plaats van op 20%. Aan dit laatste ligt ten grondslag dat appellante niet aan het College heeft gemeld dat de heer D.V.D. [J.] ten tijde in geding zijn hoofdverblijf had op haar adres en dat zij in zoverre de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Als gevolg hiervan is aan appellante over de periode van 5 tot en met 31 oktober 2008 tot een te hoog bedrag bijstand verleend.
4.2. Uit hetgeen onder 4.1 is overwogen vloeit voort dat het College op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB bevoegd was om tot terugvordering van de over de periode van 5 tot en met 31 oktober 2007 tot een te hoog bedrag gemaakte kosten van bijstand over te gaan. Het gaat dan om het verschil tussen het bedrag dat correspondeert met een toeslag van 20% en het bedrag dat correspondeert met een toeslag van 10%. Dit brengt met zich dat het College ten onrechte het volledige bedrag aan gemaakte kosten van bijstand over de hiervoor genoemde periode van appellante heeft teruggevorderd.
4.3. De rechtbank heeft hetgeen onder 4.2 is overwogen niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Het besluit van 17 september 2008 zal moeten worden vernietigd wegens strijd met de wet.
4.4. De Raad dient vervolgens te bezien welk vervolg aan de onder 4.3 genoemde uitkomst wordt gegeven. De rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit van 17 september 2008 kunnen niet in stand worden gelaten en de Raad kan evenmin zelf in de zaak voorzien, omdat een nieuwe berekening van het terugvorderingsbedrag moet worden gemaakt en het op de weg van het College ligt die berekening te maken. De Raad ziet daarom aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het College op te dragen om ten aanzien van het terugvorderingsbedrag een nieuw besluit op het bezwaar van appellante te nemen.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Draagt het College op om binnen 6 weken na verzending van deze uitspraak het gebrek in het besluit van 17 september 2008 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en W.F. Claessens en C.G. Kasdorp als leden, in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2011.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) J. van Dam.
HD