ECLI:NL:CRVB:2011:BQ7831

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/5842 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over WGA-uitkering en duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid bij progressieve spierziekte

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 14 juni 2011, met zaaknummer 10/5842 WIA-T, staat de beoordeling van de WGA-uitkering van appellante centraal. Appellante, die lijdt aan mitochondriale myopathie, was werkzaam als caissière en is sinds 25 juni 2007 arbeidsongeschikt. Het Uwv had vastgesteld dat zij met ingang van 1 juli 2009 recht had op een WGA-uitkering, maar appellante betwistte dit en stelde dat haar beperkingen waren onderschat. Ze verzocht om een IVA-uitkering, omdat zij meende dat er sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid.

De Raad heeft in deze uitspraak vastgesteld dat het Uwv onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de mogelijkheid van verbetering van appellantes belastbaarheid in het jaar na de datum in geding. De Raad oordeelt dat de medische onderbouwing van het Uwv niet voldoende is, omdat er geen nadere informatie is opgevraagd bij de behandelende artsen over de voortgang van appellantes behandeling. De Raad benadrukt dat bij de beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid niet alleen de huidige situatie, maar ook de toekomstige ontwikkelingen van belang zijn.

De uitspraak concludeert dat het bestreden besluit van het Uwv niet zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd. De Raad draagt het Uwv op om binnen acht weken het gebrek in het besluit te herstellen en daarbij nadere informatie van de behandelend neuroloog en over de behandeling bij het revalidatiecentrum te betrekken. Deze uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee leden van de Raad, en is openbaar uitgesproken op 1 juni 2011.

Uitspraak

10/5842 WIA-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
T U S S E N U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 september 2010, 09/5059 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 juni 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.A. Misker, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 22 april 2011, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was werkzaam als caissière voor 40 uur per week. Zij is voor dat werk op 25 juni 2007 uitgevallen vanwege lichamelijke klachten. Appellante leidt aan mitochondriale myopathie (spierziekte).
1.2. In verband met haar aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellante onderzocht door de verzekeringsarts M. Hamidzai. Deze arts is in zijn rapport van 2 juni 2009 tot de conclusie gekomen dat appellante beschikt over duurzaam benutbare mogelijkheden. Appellante werd voor maximaal 4 uur per dag belastbaar geacht. Verzekeringsarts Hamidzai heeft voorts aangegeven dat appellante, in verband met de behandeling bij revalidatiecentrum De Trappenberg, twee keer per week niet beschikbaar is voor arbeid. Per einde wachttijd is appellante 3 keer 4 uur per week belastbaar geacht, en per
1 september 2009, nadat de behandeling is afgerond, 5 keer 4 uur per week. Arbeidsdeskundige S.J.M. van Lier heeft na onderzoek in een rapport van 22 juni 2009 geconstateerd dat er onvoldoende functies te duiden zijn om tot een schatting over te kunnen gaan.
1.3. Bij besluit van 8 juli 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 1 juli 2009 ingevolge de Wet WIA recht heeft op een WGA-uitkering, omdat zij 100% arbeidsongeschikt is en zij een meer dan geringe kans op herstel heeft.
1.4. In bezwaar heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat, gezien het uitblijven van een verbetering van haar medische situatie, sprake is van duurzame arbeidsbeperkingen en dat zij mitsdien in aanmerking had moeten worden gebracht voor een IVA-uitkering.
1.5. Naar aanleiding van het bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts A. van den Broeke-Spieker een onderzoek verricht, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 1 oktober 2009. Van den Broeke-Spieker heeft geen reden gezien om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts Hamidzai. Zij heeft overwogen dat van de revalidatiebehandeling bij De Trappenberg verbetering van het functioneren van appellante mocht worden verwacht.
1.6. Bij besluit van 13 oktober 2009 (hierna: bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard.
1.7. In beroep heeft appellante erop gewezen dat een “checklist” beoordeling duurzaamheid arbeidsbeperkingen ontbreekt. Voorts heeft appellante informatie overgelegd van onder meer huisarts H. Wemekamp van 28 januari 2010, van revalidatiearts E. van Wijk van 14 oktober 2008 en 11 maart 2009 en van neuroloog A.J. van der Kooi van 9 juli 2007 en 17 maart 2008. Appellante heeft gesteld dat uit deze informatie blijkt dat er onvoldoende aanwijzingen zijn voor een meer dan geringe kans op herstel.
1.8. Bezwaarverzekeringsarts J.C.H. Schnitger-Horsthuis heeft in haar rapport van 20 juli 2010 de duurzaamheid van de vastgestelde arbeidsbeperkingen beoordeeld aan de hand van de richtlijn ‘Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen’. Zij heeft uiteengezet dat sprake was van toename van de belastbaarheid per 1 september 2009 aangezien appellante met ingang van die datum voor meer uren beschikbaar was. Daarnaast heeft Schnitger-Horsthuis verwezen naar de informatie van revalidatiearts Van Wijk van 11 maart 2009, waarin hij melding maakt van een forse toename van krachtsverlies in de afgelopen periode en van het feit dat appellante een re-integratietraject in ging. In een nabericht bij dit schrijven meldt revalidatiearts Van Wijk dat appellante inmiddels is gezien door neuroloog Van der Kooi, die de achteruitgang van appellante niet geheel neurologisch kon verklaren, enige verbetering mogelijk achtte en voorstelde het functioneren van appellante nader te evalueren door middel van een poliklinische revalidatiebehandeling.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de medische grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden. De rechtbank heeft overwogen dat met name gelet op de informatie van neuroloog Van der Kooi de bezwaarverzekeringsarts voldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom de klachten van appellante niet leiden tot duurzame arbeidsongeschiktheid.
3. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt dat sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid op eerder aangevoerde gronden herhaald en gesteld dat zij geen kans heeft op herstel omdat zij lijdt aan een progressieve spierziekte.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad ziet zich gesteld voor de vraag of appellante terecht niet in aanmerking is gebracht voor een IVA-uitkering omdat zij weliswaar volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Volgens vaste rechtspraak van de Raad gaat het bij de beantwoording van de vraag of sprake is van duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid om, uitgaande van de beschikbare medische gegevens die zien op de datum in geding, een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van arbeidsbeperkingen. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat appellante lijdt aan een spierziekte met een progressief ziektebeeld.
4.3. De Raad is van oordeel dat door het Uwv onvoldoende is onderzocht of in het eerste jaar na de datum in geding een verbetering van de belastbaarheid kon worden verwacht. De Raad constateert dat verzekeringsarts M. Hamidzai in de rapportage van 2 juni 2009 heeft aangegeven dat verslechtering op lange termijn niet kan worden uitgesloten. Vervolgens heeft bezwaarverzekeringsarts Van den Broeke-Spieker, zonder nadere vraagstelling aan de behandelaars, in de rapportage van 1 oktober 2009 vermeld dat van de ingezette behandeling bij De Trappenberg zeker een verbetering van de functionele mogelijkheden van appellante mocht worden verwacht. In beroep heeft het Uwv eerst met de rapportage van Schnitger-Horsthuis van 20 juli 2010 de stappen van het beoordelingskader doorlopen. Daarbij heeft Schnitger-Horsthuis haar inschatting van de kans op herstel onder meer gebaseerd op de aanname dat de belastbaarheid is toegenomen na afronding van de behandeling bij De Trappenberg en op de in 1.8 vermelde informatie van Van der Kooi. Nadere medische informatie van neuroloog Van der Kooi rond de datum in geding ontbreekt echter. De Raad is van oordeel dat uit de beschikbare medische informatie onvoldoende naar voren komt in hoeverre verbetering van de functionele mogelijkheden van appellante was te verwachten. In aanmerking genomen immers dat de behandeling bij revalidatiecentrum De Trappenberg op 1 september 2009 was afgerond, had het op de weg van de (bezwaar)verzekeringsartsen gelegen om nadere informatie te vragen over het verloop en de resultaten van deze behandeling alvorens een conclusie te trekken over mogelijke verbetering van de belastbaarheid in het eerste jaar na de datum in geding.
4.4. Uit hetgeen onder 4.3 is overwogen volgt dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en daardoor tevens niet deugdelijk is gemotiveerd. Het bestreden besluit dient daarom te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
5. De Raad ziet aanleiding het Uwv met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet op te dragen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Het Uwv dient hiertoe nader te onderzoeken en te onderbouwen of in het eerst komende jaar na de datum in geding verbetering van de belastbaarheid kon worden verwacht. Daarbij dient het Uwv in ieder geval nadere informatie van de behandelend neuroloog en informatie inzake de (afgeronde) behandeling bij revalidatiecentrum De Trappenberg te betrekken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Draagt het Uwv op binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2011.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) T.J. van der Torn.
KR