[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 oktober 2010, 09/4090 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 juni 2011
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2011. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.
1. Bij besluit van 16 juni 2009 heeft het Uwv ongegrond verklaard het bezwaar tegen het besluit van 16 januari 2009 waarin het Uwv appellant heeft medegedeeld dat de periode van de loondervingsuitkering op grond van de WAO eindigt op 16 april 2008 en dat de uitkering vanaf die datum wordt voortgezet als een vervolguitkering.
2. Appellant heeft tegen het besluit van 16 juni 2009 beroep ingesteld. Appellant heeft aangevoerd dat, aangezien hij tot begin 1993 een WAO-uitkering heeft ontvangen, zijn uitkering onder het oude meer gunstige WAO-uitkeringsregime zou moeten vallen, zodat hij onbeperkt recht heeft op een loondervingsuitkering. Appellant beroept zich op artikel XVII, eerste lid, van de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen (Wet TBA). De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat de Wet TBA op 1 augustus 1993 in werking is getreden en dat (zoals ter zitting is bevestigd) appellant de dag daar aan voorafgaand (31 juli 1993) geen WAO-uitkering ontving. Uit de redactie van artikel XVII, eerste lid, onder a, van de Wet TBA volgt naar het oordeel van de rechtbank dat indien op 31 juli 1993 geen recht bestaat op een WAO-uitkering, de betrokkene niet onder het overgangsrecht valt. Dat appellant begin 1993 zelf heeft aangegeven dat hij zijn op € 0,- vastgestelde WAO-uitkering wilde beëindigen om zijn werkhorizon te verbreden, maakt het vorenstaande niet anders.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat artikel XVII van de Wet TBA en de artikelen 21, 22, 40, 53 en 59b, vierde lid van de WAO van toepassing zijn. Omdat de wet breed interpretabel is, kan ieder het anders invullen. Voorts heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank niet is ingegaan op de gronden met betrekking tot het maatmanloon en de berekening ervan en de hoogte van de uitkering die, naar zijn mening, niet klopt.
4.1. De Raad overweegt dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat appellants uitkering niet onder het oude regime valt. De Raad volstaat met te verwijzen naar de overwegingen van de rechtbank zoals die zijn weergegeven in de aangevallen uitspraak. De Raad onderschrijft deze overwegingen geheel.
4.2. De stelling van appellant dat de wet breed interpretabel is en dat iedereen het anders in kan vullen, slaagt niet. De van toepassing zijnde artikelen dienen te worden uitgelegd als door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is gedaan.
4.3. De Raad volgt appellant niet in zijn beroepsgrond als weergegeven in 3 dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn gronden met betrekking tot het maatmanloon en de hoogte van zijn uitkering. Uit het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting bij de rechtbank volgt dat de gemachtigde van appellant - nu een hoger maatmanloon in dit geval niet kan leiden tot een hoger bedrag aan uitkering - het beroep uitdrukkelijk heeft beperkt tot de vraag of appellant rechten kan ontlenen aan artikel XVII, eerste lid, van de Wet TBA.
5. Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2011.
(get.) T.J. van der Torn.