ECLI:NL:CRVB:2011:BQ7590

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6339 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op WIA-uitkering wegens agorafobie en zorgvuldig medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juni 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die geen recht op een WIA-uitkering werd toegekend. Appellante had zich op 9 mei 2005 ziekgemeld vanwege psychische klachten, waaronder agorafobie, en had in 2007 geen recht op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaard. De Centrale Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellante correct waren vastgesteld. De Raad concludeerde dat er voldoende rekening was gehouden met de agorafobie van appellante door een vervoersvoorziening aan te bieden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een deskundigenonderzoek, aangezien de beschikbare medische gegevens voldoende waren om tot een afgewogen oordeel te komen. De Raad oordeelde dat de geduide functies medisch geschikt waren voor appellante, en dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

10/6339 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 12 november 2010, 09/8731 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 1 juni 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.P. Witte, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2011. Namens appellante is mr. De Witte verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft zich op 9 mei 2005 vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet ziekgemeld wegens psychische -, rug- en gewrichtsklachten. Bij besluit van 29 juni 2007 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 27 augustus 2007 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van 13 februari 2008 heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 29 juni 2007 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.2. Bij uitspraak van 16 februari 2009 (08/1632) heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 13 februari 2008 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van haar uitspraak. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen (waarbij voor eiseres dient te worden gelezen: appellante, en voor verweerder: het Uwv): "De rechtbank heeft aanleiding gezien het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat niet vastgesteld kan worden dat het opvragen van medische informatie door bezwaarverzekeringsarts M. Keus op een juiste wijze is geschied nu kopieën van de medische machtiging door eiseres voor het opvragen van informatie aan de behandelend psychiater in het dossier ontbreken. Evenzo ontbreken gegevens van de psychiater bij wie eiseres in behandeling is zodat de rechtbank niet kan verifiëren of die informatie op de juiste wijze is opgevraagd. Dit brengt mee, dat de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts, dat er kennelijk geen aanleiding was voor PsyQ om te reageren, onnavolgbaar is.
Voor zover wel op de juiste wijze informatie is opgevraagd had verweerder gelet op de specifieke problematiek van eiseres bij het uitblijven van informatie van de behandelend sector niet kunnen volstaan met het eigen onderzoek, waaronder het dossieronderzoek, maar had nader onderzoek moeten plaatsvinden naar de psychische klachten van eiseres bijvoorbeeld in de vorm van een deskundigenonderzoek.
(…)
Voor zover het nieuwe besluit een vervoersvoorziening wordt opgenomen, dient toegelicht te worden om wat voor voorziening het gaat, of een vaste chauffeur noodzakelijk is en hoe dat in de praktijk te realiseren valt. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de CRvB van 25 juli 2008, LJN: BD8789."
1.3. Partijen hebben in deze uitspraak van 16 februari 2009 berust. Bij besluit van 4 december 2009 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 29 juni 2007 opnieuw ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van 4 december 2009 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.2. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geen aanleiding gezien het door de bezwaarverzekeringsarts verrichte medisch onderzoek onzorgvuldig te achten, waarbij zij in aanmerking heeft genomen dat de bezwaarverzekeringsarts thans de beschikking had over informatie ingewonnen bij de gynaecoloog, de huisarts en de psychiater. Evenmin zijn er naar het oordeel van de rechtbank aanknopingspunten dat het medisch oordeel van de verzekeringsartsen niet juist is. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen (waarbij appellante als eiseres is aangeduid en het Uwv als verweerder): "De verzekeringsarts heeft bij zijn onderzoek vastgesteld dat ten aanzien van werken voor eiseres een aantal beperkingen bestaat. Daarbij staat angst, met name agorafobie, op de voorgrond. De verzekeringsarts heeft geconstateerd dat eiseres bij oriënterend psychisch onderzoek helder is en dat ze wat somber is. Volgens de verzekeringsarts zijn er geen aanwijzingen voor geheugen- en of concentratiestoornissen. De psychische beperkingen liggen volgens de verzekeringsarts ten aanzien van alleen over straat gaan, assertiviteit, intensief samenwerken met anderen, conflicthantering en werken in grote groepen. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat er tevens beperkingen zijn ten aanzien van stresserende werkzaamheden. Eiseres wordt in staat geacht tot het verrichten van passende/gangbare arbeid. Er is geen duidelijke reden om het arbeidspatroon hierbij te beperken. De beperkingen heeft de verzekeringsarts neergelegd in de FML. Eiseres is aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken, op werk zonder klantcontacten. Ook is eiseres beperkt in het omgaan met conflicten. Eiseres is aangewezen op een individuele werkvoorziening in de vorm van taxivervoer en op werk dat geen leidinggevende aspecten bevat.
De bezwaarverzekeringsarts is uiteindelijk tot de conclusie gekomen dat met de beperkingen van eiseres in de FML voldoende rekening is gehouden. In de FML is volgens de bezwaarverzekeringsarts uitgebreid rekening gehouden met een verminderde (psychische) belastbaarheid.
De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 18 november 2009 overwogen dat de verkregen informatie van de psychiater betreffende de psychische klachten het belastbaarheidsoordeel niet wijzigt. De psychiater maakt in zijn rapport van 2 april 2009 melding van doorgemaakte (psychotische) depressies bij eerdere zwangerschappen en stelt ook bij de toenmalige (derde) zwangerschap wederom depressieve symptomen vast. Volgens de bezwaarverzekeringsarts zijn op grond hiervan per datum in geding geen substantiële beperkingen te rechtvaardigen. Bovendien is er volgens de bezwaarverzekeringsarts in de FML voldoende rekening gehouden met de agorafobie van eiseres door een vervoersvoorziening geïndiceerd te achten.
De rechtbank ziet geen aanleiding andere beperkingen aan te nemen ten aanzien van de belastbaarheid van eiseres dan die welke zijn vastgesteld door de verzekeringsartsen. Hetgeen is aangevoerd geeft onvoldoende aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de vaststelling van de belastbaarheid van eiseres. De psychische problematiek komt er in de kern op neer dat zij tijdens haar zwangerschappen (psychotische) depressies heeft ontwikkeld. Onderliggend heeft zij last van een dysthyme stoornis. Uitgaande van de datum in geding, te weten 27 augustus 2007, blijkt dat deze datum zo’n anderhalf jaar na de bevalling van het tweede kind van eiseres op 2 januari 2006 is gelegen. Uit het rapport van 18 november 2009 van de bezwaarverzekeringsarts komt naar voren dat eiseres in maart 2009 wederom onder psychiatrische behandeling stond in verband met een derde zwangerschap (de bevalling was op 5 oktober 2009) maar dat zij een eerdere psychiatrische behandeling in augustus 2007 (inclusief medicatie) heeft gestaakt. Uit de stukken komt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam naar voren dat die gestaakte psychiatrische behandeling verband hield met klachten die eiseres tijdens haar tweede zwangerschap (de bevalling was op 2 januari 2006) had gekregen. De bezwaarverzekeringsarts stelt vast dat eiseres op de datum in geding niet meer onder behandeling van PsyQ was. Dit gegeven is voor de bezwaarverzekeringsarts aanleiding om op te merken dat voor hem in ieder geval geen indicatie is om achter meer gegevens over 2007 aan te gaan. De rechtbank kan dit billijken.
Eiseres heeft in beroep slechts aangevoerd dat er een deskundigenonderzoek had moeten plaatsvinden. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Uit de voorhanden medische gegevens, thans inclusief de gegevens van de behandelend sector, zijn voldoende gegevens naar voren gekomen om tot een afgewogen oordeel omtrent de voor eiseres geldende beperkingen te kunnen komen.
De rechtbank leest dit ook niet in haar uitspraak van 16 februari 2009. Daarin is overwogen dat verweerder niet had kunnen volstaan met eigen onderzoek nu informatie uit de behandelende sector ontbrak. Nu deze informatie thans voorhanden is, is een deskundigenonderzoek niet meer geïndiceerd."
2.3. Voorts heeft de rechtbank de medische geschiktheid van appellante voor de geduide functies voldoende toegelicht geacht.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat haar specifieke problematiek, te weten de agorafobie, door de rechtbank niet is onderkend. Appellante kan hierdoor niet buitenshuis en dus ook niet in het arbeidsproces functioneren. In het hoger beroepschrift heeft appellante geciteerd uit een - ten behoeve van de Raad in een andere zaak (09/4174 WIA) uitgebracht - deskundigenverslag. Het citaat luidt als volgt:
"De paniekstoornis met agorafobie lijkt echter onverenigbaar met regelmatige werkzaamheden buitenshuis. De angst voor paniekaanvallen, de paniekaanvallen en de agorafobie maken dat het ons niet reëel lijkt dat betrokkene in een voor haar onbekende omgeving tussen voor haar onbekende mensen zal kunnen functioneren. Bovendien ligt het voor de hand te veronderstellen dat de stress die dit werk met zich mee zou brengen, de klachten fors zou kunnen doen verergeren."
Subsidiair wordt verzocht om benoeming van een deskundige.
4.1. De Raad heeft geen aanleiding gezien om over de medische grondslag van het bestreden besluit anders te oordelen dan de rechtbank. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat sprake is van voldoende zorgvuldig medisch onderzoek en dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de beperkingen van appellante ten aanzien van het verrichten van arbeid op de datum in geding onjuist zijn vastgesteld. Met betrekking tot de verwijzing van appellante naar een geding van een andere betrokkene, merkt de Raad in de eerste plaats op dat ten aanzien van appellante niet de diagnose agorafobie met paniekstoornis is gesteld maar agorafobie. Voorts komt uit de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsartsen van 3 mei 2007, 14 juni 2007, 6 februari 2008 en 18 november 2009 niet naar voren dat appellante op de datum in geding niet in staat is zich buitenshuis te begeven. In dit verband is tevens van belang dat in de rapporten van 12 januari 2010 van bezwaarverzekeringsarts Keus en van 27 januari 2010 van de bezwaararbeidsdeskundige J.M.H. Veugelaers, medeondertekend door Keus, naar het oordeel van Raad overtuigend is gemotiveerd dat ten aanzien van appellante kan worden volstaan met een vervoersvoorziening bestaande uit vervoer per taxi van thuis naar de werkplek door elk taxibedrijf met een voldoende aantal taxi’s en normaal service niveau. Daarbij kan de chauffeur wisselen en hoeft deze niet dezelfde persoon te zijn of een bekende van appellante. Voor benoeming van een deskundige ziet de Raad dan ook geen aanleiding.
4.2. Uitgaande dat de beperkingen van appellante juist zijn vastgesteld, heeft de Raad evenals de rechtbank, gelet op het rapport van 26 juni 2007 van de arbeidsdeskundige H. de Vries en het in 4.1 vermelde rapport van bezwaararbeidsdeskundige Veugelaers geen aanknopingspunten gevonden om ervan uit te gaan dat de bij het bestreden besluit in aanmerking genomen functies in medisch opzicht niet geschikt zijn voor appellante.
4.3. De overwegingen 4.1. en 4.2 leiden de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2011.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) T.J. van der Torn.
JL