[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 17 maart 2010, 09/670 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Directeur-Generaal van de Statistiek (hierna: directeur)
Datum uitspraak: 26 mei 2011
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De directeur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. H.P. Mannens, juridisch adviseur. De directeur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A.B. Bollen, M.R. Kraan en L.J.R. Ouwehand, allen werkzaam bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is sinds 1975 in dienst van het CBS. Vanaf 2000 was appellant werkzaam als gegevensbewerker in functieschaal 6; aan hem is met ingang van 1 augustus 2007 een persoonlijke schaal 7 toegekend. In oktober 2007 heeft appellant de directeur gevraagd zijn functie met terugwerkende kracht te herwaarderen, omdat hij van mening is dat hij al jarenlang op het niveau van schaal 9 functioneert. Op dit verzoek is in beginsel positief gereageerd, waarna in overleg met appellant en diens leidinggevenden een overzicht van zijn werkzaamheden is gemaakt. Dat overzicht had betrekking op de periode van 2000 tot 2007 en is vastgesteld op 13 juni 2008. Appellant heeft met dit overzicht ingestemd.
1.2. Bij besluit van 7 augustus 2008 is appellant meegedeeld dat het niveau van zijn werkzaamheden zoals neergelegd in het overzicht is gewaardeerd op niveau 6IId (hoofdgroep II, niveaugroep d, schaal 6). Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 maart 2009 (hierna: bestreden besluit).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant is van opvatting dat zijn werkzaamheden in de hier van belang zijnde periode moeten worden gewaardeerd op niveau 9IVb of ten minste op niveau 8IIId. De directeur heeft dit gemotiveerd betwist.
4. De Raad overweegt naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd als volgt.
4.1. Voor zover appellant heeft herhaald dat hij geen gelegenheid heeft gehad om bedenkingen in te dienen tegen de opgestelde beschrijving van zijn werkzaamheden, is de Raad met de rechtbank van oordeel dat het overzicht van de werkzaamheden in overleg met hem tot stand is gekomen en dat niet valt in te zien dat hij door het achterwege blijven van een bedenkingenprocedure in zijn belangen is geschaad. Overigens heeft appellant geen bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn functiebeschrijving.
4.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat als uitgangspunt van de waardering geldt het in overleg vastgestelde overzicht van de werkzaamheden. Appellant heeft bij de hoorzitting en bij de rechtbank verklaard dat hij het hiermee eens is. Appellant meent echter dat geen juiste waardering is gegeven aan een deel van de in dat overzicht opgesomde werkzaamheden, waarbij hij aandacht heeft gevraagd voor de aan die beschrijving ten grondslag liggende overzichten van zijn werkzaamheden, opgesteld door onder anderen zijn leidinggevende Vliegen.
4.3. De rechtbank, die een juiste toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd, heeft geoordeeld dat de waardering voldoende is onderbouwd en redelijk is. In hoger beroep heeft appellant geen andere argumenten aangevoerd dan bij de rechtbank. De Raad sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank. Vastgesteld is dat in de taakgroep waar appellant werkzaam is, zorg gedragen wordt voor de uitvoering van de logistieke werkzaamheden, die gemoeid zijn met het primaire waarneemproces (uitzenden, rappelleren en registreren). Uit de opsomming van de werkzaamheden, zoals ter zitting nog eens toegelicht, leidt de Raad niet af dat die werkzaamheden niet hoofdzakelijk betrekking zouden hebben op het registreren van gegevens. Dat appellant in voorkomende gevallen niet alleen systemen beheerde maar ze ook opzette, maakt dat niet anders, omdat daarmee niet is gezegd dat appellant die werkzaamheden meer dan incidenteel deed. De Raad merkt daarbij nog op dat de verwijzing van appellant naar een ander functiestramien hier niet aan de orde is, omdat het gaat om de periode 2000 tot 2007. De indeling in stramienen, een andere methode van functiebeschrijven, heeft eerst plaatsgevonden in 2008. Daartegen loopt, zo heeft appellant verklaard, inmiddels een afzonderlijke procedure.
4.4. Met betrekking tot het beroep op het gelijkheidsbeginsel sluit de Raad zich eveneens aan bij hetgeen de rechtbank hierover heeft overwogen. Hoewel voorstelbaar is dat appellant werkzaamheden heeft verricht die toebehoorden aan vertrokken collega’s in een hogere schaal, behield hij daarnaast ook zijn eigen werk, zoals hij ter zitting heeft verklaard. Daarmee staat vast dat van gelijke gevallen geen sprake kan zijn.
4.5. Net als bij de rechtbank heeft appellant verzocht om benoeming van een deskundige, te weten een ervaren computerprogrammeur, ten einde tot een in de ogen van appellant juiste waardering van zijn werkzaamheden te kunnen komen. De Raad ziet geen aanleiding voor de benoeming van zo’n deskundige. De in geding zijnde functiewaar-dering is tot stand gekomen na advies van een functiewaarderingsdeskundige en in bezwaar is advies uitgebracht door de Commissie van Advies Bezwaren Functiewaar-dering. De Raad deelt het standpunt van de rechtbank dat een programmeur niet de aangewezen persoon is om een oordeel te geven over de wijze waarop de werkzaamheden van appellant in het toepasselijke functiewaarderingssysteem moeten worden gewaardeerd.
5. Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en J.G. Treffers en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2011.