[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 13 mei 2008, 08/1802 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda (hierna: Commissie)
Datum uitspraak: 24 mei 2011
Namens appellant heeft mr. B.J. Visser, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld.
De Commissie heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A.B.M. Adriaansen, kantoorgenoot van mr. Visser. De Commissie is, zoals bericht, niet verschenen.
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden en voor het hier van belang zijnde wettelijk kader verwijst de Raad in de eerste plaats naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellant ontvangt sinds 1 september 2004 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant heeft vanaf 18 oktober 2004 in opdracht van de Commissie bij SagEnn Reïntegratie B.V. (hierna: SagEnn) een re-integratietraject gevolgd, in welk kader onderzoek is verricht naar de vaardigheden (waaronder de taalvaardigheid) en de belemmeringen van appellant voor arbeid, en waarbij appellant in de gelegenheid is gesteld een opleiding voor beveiliger te volgen. Appellant heeft het theoretisch gedeelte van die opleiding met succes afgerond, maar is voor het praktijkexamen gezakt. In aansluiting op dit traject is aan appellant een traject bij Fourstar Reïntegratie Service bv (hierna: Fourstar) aangeboden, inhoudende dat appellant met behoud van uitkering bij ATC Breda werkzaam zal zijn voor een periode van zes maanden, waarvan de eerste maand bestaat uit een introductieprogramma. Appellant heeft een daartoe opgesteld arbeidsintegratieplan voor akkoord getekend.
1.2. Bij besluit van 20 november 2007 heeft de Commissie appellant meegedeeld, onder verwijzing naar de verplichtingen als bedoeld in artikel 9 van de WWB, dat Fourstar met appellant een trajectplan heeft opgesteld, dat appellant dit traject ingaande 16 november 2007 dient te volgen en dat hij daaraan actief moet meewerken.
1.3. Bij besluit van 31 maart 2008 heeft de Commissie het bezwaar tegen het besluit van 20 november 2007 ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd - samengevat - dat appellant vanaf 1 september 2004 bijstand ontvangt, dat appellant diverse trajecten heeft doorlopen die niet hebben geleid tot werkaanvaarding, dat appellant heeft aangegeven een opleiding tot taxichauffeur te willen volgen maar dat appellant geacht wordt mee te werken aan de aangeboden voorziening en dat gaande het project bij Fourstar bekeken zal worden wat de mogelijkheden voor uitstroom naar de arbeidsmarkt zijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
31 maart 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij stelt zich op het standpunt dat het aangeboden traject niet als een passende voorziening kan worden aangemerkt. In dat verband heeft hij gewezen op de door hem gevolgde opleidingen en de door hem behaalde diploma’s, waaruit naar zijn mening ook een voldoende beheersing van de Nederlandse taal blijkt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB - voor zover van belang - is de belanghebbende verplicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Appellant was ten tijde hier van belang niet van deze verplichting ontheven.
4.2. De Raad stelt voorop dat het niet aan appellant is, maar aan de Commissie om de inhoud van een voorziening als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b van de WWB te bepalen.
4.3. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank - en in de overwegingen waarop dat oordeel rust - dat de Commissie met het aanbieden aan appellant van het bij Fourstar te volgen traject een voor appellant passend re-integratie-instrument heeft ingezet, en dat van appellant kon worden gevergd dat hij aan deze voorziening mee zou werken, ook als daarbij sprake zou zijn van het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid op een lager niveau dan de eerder door hem gevolgde opleiding(en). Evenals de Commissie en de rechtbank hebben gedaan, neemt de Raad daarbij in aanmerking de lange duur van de bijstandsverlening aan appellant, het ontbreken van recente werkervaring, en het eerdere traject dat appellant bij SagEnn heeft gevolgd, welk traject niet tot uitstroom naar de arbeidsmarkt heeft geleid. Appellant is er in de voorliggende periode, ondanks het door hem gestelde ervarings- en opleidingsniveau, nimmer in geslaagd op eigen kracht betaalde arbeid te vinden, zodat ook het in het kader van het traject bij Fourstar verder toerusten van appellant en het bieden van ondersteuning bij het zoeken en het solliciteren naar werk, voor appellant was aangewezen.
4.4. De Raad is dan ook met de rechtbank van oordeel dat de Commissie op goede gronden aan appellant deze voorziening gericht op de arbeidsinschakeling heeft aangeboden en dat appellant daaraan diende mee te werken. De Raad tekent bij het voorgaande nog aan dat het in geding zijnde traject met appellant is besproken en dat hij het daarop betrekking hebbende arbeidsintegratieplan voor akkoord heeft ondertekend.
4.5. Het hoger beroep treft dus geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en R.H.M. Roelofs en J.F. Bandringa als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2011.